Regio Groningen 2070

Groningen

Jaar2016

TypeEssay (E.J. Dorsman, >>Regio Groningen 2070 - Visie op een autonome stedelijke regio<<, De Zwarte Hond, Lola landscape architects, 2016)

OpdrachtgeverDe Zwarte Hond, Lola landscape architects

Regio Groningen 2070 

Visie op een autonome stedelijke regio



Hoe stellen we ons de regio Groningen in 2070 voor? Wordt het gebied nog steeds ‘geplaagd’ door negatieve aandacht omtrent aardbevingen en krimp, of heeft Groningen de structuur en identiteit van de regio weten om te buigen tot karakteristieke kwaliteiten? Kunnen we de regio een aantrekkelijk perspectief op lange termijn bieden en, wellicht een nog relevantere vraag, hoe verhoudt dit perspectief zich tot Nederland en Europa?

SCHETS

Wanneer we ons de toekomst van de regio Groningen proberen voor te stellen, moeten we vanzelfsprekend de zelfstandige positie ervan onmiddellijk tot de kern van ons voorstellingsvermogen maken. In tegenstelling tot sommige stadsgewesten in Nederland, die erg massaal, dynamisch overspannen of versnipperd zijn geraakt, heeft Groningen zich ontwikkeld tot een overzichtelijke en onafhankelijke regio.

De stad is ontstaan op het snijvlak van landschappen, ingeklemd door water aan de flanken en nauw verweven met de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de regio als geheel. De sterke groei van Groningen is altijd hand in hand gegaan met de cultivering en ontginning van het omringende landschap, geïsoleerd van de hectiek van de Randstad en buiten de Europese, sterk verstedelijkte en banaan-vormige economische zone die Londen via de Randstad met het Ruhrgebied en Noord Italië verbindt.

Van oudsher is Groningen het op zichzelf staande centrum in een grote, weinig verstedelijkte regio en de geïsoleerde ligging van de stad heeft vanaf de vroege middeleeuwse ontwikkeling bijgedragen aan de sterke positie ervan. Vanaf het einde van de vijftiende eeuw was Groningen het grootste centrum in een regio tussen de Noordzee en een (denkbeeldige) lijn die van de Zuiderzee, via Utrecht en Keulen naar Bremen loopt.

Stad en regio waren kerkelijk, economisch en militair van strategisch belang; door de afstand tot opeenvolgende machtscentra was de stad voornamelijk op zichzelf gericht, maar daarmee van betekenis voor een grote regio. Ook de relatief afzonderlijke ligging ten opzichte van het achterland en de commercieel succesvolle landbouw in de vruchtbare, hetzij gevaarlijke en door overstroming geteisterde ommelanden, creëerden vanaf de vroege ontwikkeling van Groningen een traditie van onafhankelijkheid en zelfvoorziening.

Dat Groningen zich inmiddels tot een ongebonden, bestuurlijk en economisch centrum voor de regio heeft ontpopt, is dus een ontwikkeling geweest met diepe historische wortels, tot de oorspronkelijke agrarische nederzetting aan toe. Groningen heeft zich tot een functioneel compacte en op het centrum gerichte, jonge kennisstad van ruim 200.000 inwoners gevormd, met (semi)publieke, dienstverlenende kennis- en onderwijsinstellingen als belangrijkste economische spelers.

De stad kent een rustige, maar gestage groei en heeft zich met een gemiddeld hoogopgeleide bevolking tot een hoogwaardig woon-, werk-, voorzieningen- en cultuurcentrum voor de regio gevormd, aangevuld met bijzondere woonlocaties, recreatiezones en natuur in het buitengebied. Het compacte Groningen heeft een hoogwaardig voorzieningenniveau, een zorgvuldig ingerichte openbare ruimte en een rijk cultureel klimaat, wat in de afgelopen decennia heeft bijgedragen aan de kwaliteit, diversiteit en aantrekkingskracht van de leefomgeving.

En omdat de stad rustig maar structureel groeit, heeft de ruimtelijke ordening van stad en regio doorgaans voldoende handvatten geboden om ontwikkelingen in goede banen te leiden. In het laatste kwart van de twintigste eeuw was de ruimtelijke ontwikkeling van Groningen achtereenvolgens speeltuin voor het stedelijk socialisme, zwaartepunt voor publiek-private samenwerking, alsmede testgrond voor internationaal gezien experimentele en avontuurlijke architectuur.

De wapenfeiten die hiermee zijn verzameld, spreken boekdelen: Groningen was al eens de beste ‘evenementenstad’ van Nederland, de veiligste stad en de groenste stad, was onderdeel van de top van beste stedelijke gemeentes, beste woongemeente, drie jaar achtereenvolgens beste binnenstad, Groningen huisveste de beste parkeergarage van Nederland, was beste fietsstad en heeft het drukst bereden fietspad van Europa.

Enfin, de stad is uitgegroeid tot publiek domein: een compacte, aantrekkelijke woon- en werkstad, gericht op de dynamiek van het centrum, met een goed ontsloten voorzieningenaanbod, bereikbaar voor autoverkeer, maar vooral gericht op openbaar vervoer, fietsers en voetgangers.

De nauwe samenhang tussen de ontwikkeling van Groningen en het ommeland is in de afgelopen decennia onverminderd van belang gebleken. Alleen al de dagelijkse pendel laat zien dat stad en de regio geen gescheiden ruimtelijke en economische systemen vormen. Dagelijks trekken zo’n 185.000 mensen van en naar Groningen en de helft van de 130.000 banen wordt ingevuld door mensen die buiten de stad wonen.

Daarbij komt dat naast de 35.000 studenten die in de stad wonen, dagelijks nog eens 20.000 van buiten de stad naar Groningen komen. Ook het openbaar vervoer onderschrijft deze sterke ruimtelijke uitwisseling tussen stad en ommeland. Op een gemiddelde werkdag komen zowel met bus als trein 40.000 mensen de stad in, nog los van de 50.000 buspassagiers in de stad zelf en de komst van toeristen, dagjesmensen of andere bezoekers.

Hoewel dergelijke statistieken de verbondenheid van Groningen met de regio weerspiegelen, vertegenwoordigen ze tevens een meer algemene stedelijke trend, namelijk de groei van de stad ten koste van een krimpende regio. Werkgelegenheid, cultuur en voorzieningen hebben zich in de stad geconcentreerd, voor dorpsvoorzieningen in de regio is het moeilijk overleven, de middelgrote kernen met voldoende detailhandel, onderwijs- en zorg-instellingen daargelaten.

De aardbevingen-problematiek lijkt dit proces te versnellen, getuige de leegloop van het noorden en oosten van de provincie. Verhuisbewegingen vinden vooral vanuit de directe omgeving plaats, maar ook voor een grote Noord Nederlandse regio, inclusief Overijssel en de Noordoostpolder, is het saldo van verhuisbewegingen naar de stad Groningen positief.
  

BENADERING

De groei van de stad ten koste van (een deel van) de regio heeft de discussie over de verhouding tussen Groningen en de directe omgeving opnieuw gevoed. Immers, door een krimpend ommeland staat de leefbaarheid en het kleinschalige voorzieningenniveau in de regio onder druk, wat uiteindelijk afstraalt op de kwaliteit van stad en regio als geheel. De stad mag dan groeien ten koste van de regio, maar een landelijk gebied waar bevolkingsdaling, vergrijzing en aardbevingen de realiteit bepalen, heeft natuurlijk verregaande invloed op de kwaliteit van de ruimtelijke en programmatische verwevenheid van de regio als geheel.

Toch is deze ontwikkeling de regio niet nieuw, ondanks de ingrijpende gevolgen die een verschijnsel als krimp met zich meebrengt. Al in de middeleeuwen, toen stad en regio bloeiden, vond er van tijd tot tijd leegloop in het landelijk gebied plaats, vaak als gevolg van waterstaatkundige en landbouwkundige ontwikkelingen of ziekte. Groei- en krimpbewegingen lijken op regionaal niveau door de eeuwen heen te variëren, terwijl de ontwikkelingsgang van stad en regio als geheel op de lange termijn een constante is.

Op een dip in de jaren 1970 na, is Groningen gegroeid ten opzichte van het ommeland, waarbij de stad zich tot economisch en cultureel voorzieningencentrum heeft gevormd, terwijl het buitengebied door de landschappelijke en recreatieve kwaliteit als bijzondere woonbestemming populair is gebleven. En conform de oorspronkelijk ontwikkeling van de regio is Groningen daarbij absoluut het enige centrum van betekenis.

Willen we een wenkend perspectief op de regio Groningen in 2070, kunnen we niet anders dan constateren dat deze bestendige historische, feitelijk mono-centrische ruimtelijke structuur het meest voor de hand liggende vertrekpunt is voor een visie op de lange termijn. De regio Groningen gedraagt zich althans anders dan de overige stedelijke regio’s van Nederland. Onze Hollandse traditie van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening heeft verstedelijkingsmodellen opgeleverd die doorgaans volgens de heersende mode land-breed werden uitgerold.

Maar na de laatste decentralisatieslag lijkt de tijd rijp om de specifieke kenmerken en kwaliteiten van de regio zelf als uitgangspunt voor ontwikkeling en groei te nemen. Kunnen we onze benadering van ruimtelijke ontwikkeling omdraaien, recht doen aan de op zichzelf staande positie van Groningen en de regio, los van landelijke trends? Kunnen we een ruimtelijk model in de huidige regionale structuur ontwaren, dat de potentiële groei en ontwikkeling van de regio voedt, begeleidt, versterkt zelfs?

Het mag licht ironisch heten dat in een pleidooi voor een expliciet zelfstandig en eigengereid perspectief op de regionale ontwikkeling van Groningen, de vergelijking wordt gemaakt met een andere Europese regio. Toch is het zinvol om kort de kenmerken van een ruimtelijke structuur te duiden, die net aan de andere kant van de banaan-vormige zone in Europa ligt: de regio Parijs.

Natuurlijk wordt daarmee geenszins beoogd dat de regio Groningen op enigerlei wijze de agglomeratie-kracht of potentie van een regio als Parijs heeft; het gaat om de vergelijking met de structuur van het model. Parijs is namelijk niet alleen de hoofdstad van Frankrijk, de stad speelt ook in Noord Frankrijk, samen met andere steden, een sterke regionale rol. Ook Parijs ligt buiten het banaan-netwerk van steden in West- en Midden-Europa, staat op zichzelf en is omringd door een groot landelijk gebied met middelgrote steden, die samen middels een radiaal- en ringstructuur een groot ruimtelijk systeem vormen.

De essentie van dit model is niet dat deze ringsteden afhankelijk zijn van Parijs, maar dat ze in wisselwerking met Parijs een eigen plek in dit netwerk hebben. De omliggende steden zijn uiteraard groot geworden door Parijs, hebben daadwerkelijk een satellietfunctie, maar konden juist daardoor ook een eigen positie verwerven. De steden van het netwerk als geheel vullen elkaar kortom aan; het gaat om een wederzijdse relatie tussen de hoofdstad en de regio.

De ruimtelijke en stedelijke structuur van de regio Groningen vertoont in grote lijnen het beeld zoals hierboven voor Parijs geschetst. De regio heeft een duidelijk herkenbare vorm, Groningen als sterk verstedelijkte kern, met daaromheen een groot landelijk gebied, middelgrote ‘steden’ en een maaswerk van historische dorpen. Groningen vormt weliswaar de centrale plek in dit model, maar wordt op een vergelijkbare manier gevoed door de regio.

De onafhankelijk positie van de regio zit niet alleen in de kracht van de stad, maar zeker ook in de kwaliteit en weidsheid van de regio; het is juist deze balans en de haast klassieke vorm van de ruimtelijke structuur die hiermee gepaard gaat, die het model tot een interessant vertrekpunt maken. Opmerkelijk is bovendien dat deze sterke mono-centrische structuur van ringen, radialen en satellieten op verschillende schaalniveaus functioneert en herkenbaar is. In de stad zelf heerst een compact programmatisch en op het centrum gericht milieu.

De stedelijke structuur laat een echt ‘stads’ karakter zien; bijna 60% van de inwoners van Groningen woont in wat ‘zeer sterk stedelijk gebied’ wordt genoemd, stadsdelen met een dichtheid hoger of gelijk aan 2500 adressen/km², een veel hoger percentage dan andere middelgrote steden. Binnen drie kilometer van het centrum is 75% van de bevolking gehuisvest en in deze zone bevindt zich 90% van alle arbeidsplaatsen.

Ook op regionaal niveau is deze gerichtheid op het centrum te zien. Dagelijks bezoeken 500.000 mensen het functioneel rijke centrum van Groningen; 60% daarvan is afkomstig uit de stad zelf, maar 40% uit een grote Noord Nederlandse en deels Duitse regio. Zelfs de verkeersstructuur van de regio begint langzaam het model van ringen en radialen te onderbouwen. Verbinden we Assen met een denkbeeldige weg via Drachten naar het noorden, dan tekent zich een eerste ring vanuit Delfzijl via Veendam af, terwijl een tweede ring vanuit Leeuwarden via Steenwijk en Hoogeveen naar Oldenburg in Duitsland steekt. Maar ook de nieuwe fietsstrategie volgt dit model, de park & ride-structuur van de stad volgt deze lijnen en de nieuwe visie op de binnenstad verwoordt het streven om de aanlooproutes vanuit alle windrichtingen te verbeteren.

De voornaamste reden van dit perspectief op Groningen is wellicht het inzicht dat een relevant ruimtelijk model voor de regio niet bij de landsgrenzen stopt. Natuurlijk moeten we het gewicht van het ontstaan van natie-staten in de negentiende eeuw niet bagatelliseren, maar het is net alsof de samenhangende regionale structuur de landsgrenzen, in feite een van de jongste (denkbeeldige) ruimtelijke systemen, terecht links heeft laten liggen. Dit lijkt weliswaar een vooruitstrevende notie, een die past bij de huidige consensus over de ontwikkeling van Europese regio’s, maar is in feite een afspiegeling van een premodern verband. Groningen was als goed ontsloten handelsplaats van het Hanzeverbond nooit gericht op de zuidelijke Nederlanden en het vaste land van Europa; de stad richtte zich op de regio rondom de Wadden-, Noord- en Oostzee, waar op het hoogtepunt een stedenverbond bestond van maar liefst 200 steden uit Nederland, België, Duitsland, Polen, de Baltische staten, Zweden en Noordwegen, met in de hoogtijdagen uitlopers naar Engeland, Finland en Rusland. In deze realiteit ligt Groningen ‘gewoon’ nog in een Noord Nederlandse en Duitse regio, op een strategische plek aan het Noordzeebekken, als onderdeel van een netwerk van Noord-Europese steden met veel gemeenschappelijke invloeden. Bremen ligt tenslotte net zo ver van Groningen als Amsterdam, Hamburg maar net iets verder dan Rotterdam, terwijl Kopenhagen op vergelijkbare afstand als Parijs ligt.

Op een iets kleinere schaal, die van stad en ommeland, is deze coherente regionale structuur eveneens al eeuwen lang een ‘gewoon’ gegeven. De regio heeft altijd baat gehad bij een sterke stad en omgekeerd kwam het landelijk gebied tot ontwikkeling onder invloed van de stedelijke economie. Door handelsrechten en grondbezit was eeuwenlang alle handelsactiviteit en ondersteunende dienstverlenende bedrijvigheid op de stad gericht, maar Groningen investeerde ook in de regio, stimuleerde de graan-, kalk- en steenindustrie. De stad had een groot aandeel in het proces van vervening, vooral door de aanleg van infrastructuur en de verpachting van gronden; veengronden werden goedkoop verpacht, met de verplichting om ze daarna tot landbouwgrond te ontginnen, zodat er door prijsontwikkeling geld vrijkwam voor innovatie van de agrarische industrie, maar bijvoorbeeld ook voor investeringen in de scheepsbouw. En nog steeds is de economische verbondenheid van stad en regio in de structuur en verspreiding van topsectoren herkenbaar.

Groningen is een echte werkregio gebleven: al heeft het gebied in het afgelopen decennium economisch iets minder gepresteerd dan gemiddeld, het aandeel in de Nederlandse economie is nog altijd groter dan het demografische aandeel van stad en regio ten opzichte van Nederland. Groningen heeft zich tot kenniseconomie ontwikkeld en hierin liggen de beste kansen, ook internationaal gezien. De energiesector heeft verspreid door de provincie vorm gekregen, maar is vooral geconcentreerd in de Eemshaven (elektriciteits-, productie- en distributieknooppunt) en de stad (regie en opleiding, Gasunie, Energy Academy en Entrance). De medische sector is grotendeels in de stad geclusterd, maar goed ingebed in de regio en verbonden met andere sectoren, zoals ICT, voedsel en chemie (medicijnen). De specialisatie ‘Healthy Ageing’ heeft inmiddels een internationale reputatie opgebouwd. Vanzelfsprekend is de voedselsector nog altijd een speler van betekenis; Noord Nederland heeft zich ontplooid tot een van de grootste landbouwexporteurs van Europa. Verder lijkt het chemie-cluster in Delfzijl veelbelovend, is er een concentratie van datacenters in de Eemshaven die ICT-ontwikkelingen versterkt en heeft de stad door de splendid isolation een aanzienlijke creatieve industrie, zoals van een compact voorzieningencentrum verwacht mag worden.

Het zijn de kwaliteiten en kenmerken van deze ruimtelijke en economische structuur die een eigen aanpak en benaderingswijze vergen. Lands-, provincie- of gemeentegrenzen zijn daarbij niet meer automatisch de geëigende geografische eenheden of schaalniveaus. Om als kennisregio goed te kunnen bloeien is aandacht voor een stabiele, regionale basisstructuur nodig, een goede verbinding met het netwerk van kennissteden, een hoge kwaliteit van leven, een goed ontsloten en toegankelijke kennisstructuur, een zekere stedelijke massa en diversiteit, als ook een evenwichtige sociale ontwikkeling. Kunnen we op zoek naar de ideale structuur voor dit vergezicht? Kunnen we het historisch, door de eeuwen heen geweven patroon van stad, ommeland en regio als onmiskenbaar fundament nemen voor de groei en ontwikkeling van Groningen? De rol die hierin voorheen door het Rijk werd gespeeld, zou daarbij wellicht moeten worden ingevuld op regionaal niveau – een schaalniveau waarop stedelijke en landschappelijke opgaven integraal kunnen worden aangepakt. Meer autonomie voor de regio kan het integrale karakter van stedelijke regio’s en landschappelijke opgaven versterken, een noordelijk planbureau zou deze ontwikkeling kunnen begeleiden, een bouwmeester van het noorden de kwaliteit kunnen waarborgen. Kunnen we deze situatie bereiken door een verregaande samenwerking, of misschien wel fusie van de drie noordelijke provincies – niet vanuit een achtergestelde positie, maar juist vanuit het onafhankelijk functioneren van de regio?
 

INTERVENTIE 1. LEEFLIJNEN & BUITENPLAATSEN

 
Kansen die de onderlinge verbondenheid tussen stad en regio kunnen versterken, vinden we mogelijk in de recreatieve en toeristische sector, eventueel gekoppeld aan kleine productielandschappen van wat de ‘nieuwe economie’ wordt genoemd. In vergelijking met de overige provincies van Nederland trekt Groningen, hekkensluiter wanneer het om het aantal overnachtingen gaat, weinig toerisme. Kunnen we het cultuurhistorisch erfgoed, de kwaliteit van uiteenlopende landschappen en het typisch weidse karakter van de omgeving inzetten om stad en regio beter te verbinden, hun wisselwerking te intensiveren en de hoogwaardige, kenmerkende eigenschappen meer van elkaar te laten profiteren? Bestaande bezoekerspatronen, leeflijnen en buitenplaatsen kunnen we als uitgangspunt nemen, beter met elkaar in overeenstemming brengen of juist aantrekkelijker maken.

Zo is Schiermonnikoog een populaire bestemming voor veel dagjesmensen uit de stad. Tussen Groningen en het eiland ligt echter het prachtige Reitdiepdal, waar we doorgaans aan voorbij vliegen voordat we in Lauwersoog de boot pakken. Kunnen we ons een Reitdieproute voorstellen, die beide kwaliteiten combineert? Zou het niet fantastisch zijn om op het centraal station in Groningen de boot naar Schiermonnikoog te kunnen pakken? En kunnen we daarbij onderweg aansluiten op initiatieven zoals Hotel de Marne, waarin ondernemers zich hebben verenigd om het lege, ruige en verrassende karakter van de Marne op een inspirerende manier te introduceren, hun diensten te presenteren en hun kennis over het gebied te delen?

Ook kleine productiemilieus die opnieuw in het buitengebied van de regio ontstaan, dragen bij aan een sterke ruimtelijke en economische relatie tussen stad en land. Een kleine groep ondernemers uit Groningen zette een voorliefde voor bieren om in een kleine brouwerij, gehuisvest in een inmiddels tot cultureel erfgoed bestempelde malerij van het voormalige gevangenisdorp Veenhuizen. Maar nog kleinschaliger ingrepen kunnen eveneens voldoende mogelijkheden bieden om de stedelijke regio als geheel op de kaart te zetten. Op de rand van stad en land bevinden zich rondom Groningen Park & Ride-punten; kunnen we deze zo comfortabel of verrassend inrichten dat er meer dan een overstapplek ontstaat, er tevens van de omgeving of het omringende landschap genoten kan worden? Hoe klein de ingrepen ook zijn, de revitalisering van de krimpgebieden is een belangrijke opgave. In het verleden zijn grote Rijksinvesteringen doorgaans een relevante basis gebleken voor economische ontwikkeling in de regio. Kunnen we deze investeringen ook op een kleinere schaal organiseren, ondersteunend aan de structuur van de regio en passend bij de specifieke behoeftes van verschillende plekken en opgaven? En kunnen we, met het ‘model Vlaams Bouwmeester’ als voorbeeld, de ambitie en kwaliteit van de ingrepen op een hoger niveau krijgen, passend bij de kwaliteit en kenmerken die de stedelijke regio een onafhankelijk karakter geeft?
 

INTERVENTIE 2. ENERGIE- EN WATERNEUTRAAL

 
Een opgave waarvoor de schaal en structuur van de regio eveneens een geschikte vorm lijkt, is die van de energietransitie. De energiesector is in stad zowel als provincie goed vertegenwoordigd en de kennisontwikkeling, technologische innovatie en groei van toepassingsmogelijkheden van duurzame energie voltrekt zich in een hoog tempo. Als onderdeel van de Internationale Architectuurbiënnale Rotterdam ontwikkelde Groningen Denkbeelden voor een slimme energiestad – Groningen als Nordic City. Het is typerend dat Groningen zich als ‘Noordse stad’ presenteert: een slimme energiestad als spil van een uitdrukkelijk regionaal stedelijk en duurzaam energienetwerk, waarvan de ruimtelijke samenhang wordt bepaald door economische topsectoren en innovatieclusters, een compacte stedelijke ontwikkeling evenals een efficiënte en evenwichtige mobiliteitsstructuur. De Nordic City is verbonden met de energieknoop van de Eemshaven en wordt door wind op zee en land van energie voorzien, aangevuld met zonne-energie in de stad zelf en de toepassing van omgevingswarmte en geothermie. Energie uit biomassa dient als buffer en in de vorm van een nieuwe ringstraat zorgt een ingenieus stedelijk energiesysteem met warmte-hubs en opslagvaten voor de verspreiding en balancering van het brede palet aan energievormen, afhankelijk van woonmilieu en typologie.

Ook in dit vergezicht is de stad nauwelijks los te zien van de regio, waarin de woonmilieus van de kennisstad worden verrijkt met het landschap van historische dorpen en kleine centra, ontsloten door aantrekkelijke fietsroutes, hoogwaardig openbaar vervoer en vernieuwde, elektrisch gevoede automobiliteit. En breiden we deze duurzame opgave uit met waterberging en infiltratie, dan leent het landschappelijk diverse karakter van de regio zich hier eveneens uitstekend voor, mits we voorbij gemeente- en provinciegrenzen durven te denken. Om minder afhankelijk van het IJsselmeer te zijn, kunnen we reguliere waterberging en nood-waterberging koppelen aan recreatie, de reductie van CO₂ of natuurontwikkeling.

Dat we voor een blik op de toekomst vanzelfsprekend een regionaal-stedelijk perspectief kiezen en dat de regio er naar alle waarschijnlijkheid bij gebaat is om zich voor dit soort vraagstukken onafhankelijker te organiseren, is gezien het functioneren van de regio geen opmerkelijke keuze. Het daily urban system draait welbeschouwd op deze schaal en Groningen heeft in het verleden laten zien grote regionale opgaven goed te lijf te kunnen. Als het om opgaven van ruimtelijke ordening gaat, lijkt de regio daadwerkelijk zelfstandig te functioneren, wat de vraag rechtvaardigt in hoeverre en op welke manier het Rijk daarin een rol moet spelen. De regionale of provinciale schaal, of een verregaande samenwerking tussen de drie noordelijke provincies, levert wellicht voor veel opgaven een gepaste context voor ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Natuurlijk blijven grote landelijke opgaven de verantwoordelijkheid van het Rijk en investeringen in bijvoorbeeld de energietransitie zijn van nationaal belang, die bovendien het landschap op meerdere plekken kunnen ontlasten. Maar willen we een perspectief op de toekomst dat ons verleidt, moeten we de groei en ontwikkeling van Groningen overtuigend met de identiteit en kenmerkende structuur van het gebied verbinden, zodat de regio weer een evident autonoom karakter kan uitdragen.