SOFA

Ontwerp-beleid

Groningen

Liefde voor de stad

Ontwerpbeleid voor de ruimtelijke disciplines

TEN GELEIDE
Als reactie op het architectuurmanifest van stadsbouwmeester Jeroen de Willigen, vond op 13 juli 2017 de eerste Groninger ‘Architectuurklimaattop’ plaats, een initiatief van de Unie Architecten. De aanleiding voor de top was niet ‘het klimaat’ of ‘de energietransitie,’ of de rol van het ontwerp in deze opgaven, zoals een enkeling geneigd was te denken. Nee, de aanleiding was de scherpe toon van het manifest waarmee het startschot werd gegeven voor de manifestatie Wonen in stadshart, de campagne waarmee de gemeente in 2017 op zoek ging naar nieuwe woonvormen in en om het centrum.

In het manifest hield de stadsbouwmeester de bouw- en ontwerppraktijk kritisch tegen het licht en riep hij op om met meer aandacht en liefde voor de stad aan ruimtelijke opgaven te werken. De kritiek werd hier en daar binnen de vakgemeenschap als gemopper afgedaan, maar naast het gesputter over de moppermodus bracht het manifest ook een gezonde prikkeling tot stand: op de architectuurklimaattop zouden we weer met elkaar in debat gaan. Vakgemeenschap, gemeente, opleidingen, corporaties, ontwikkelaars – iedereen die begaan is met de ruimtelijke ontwikkeling van Groningen wilde met elkaar van gedachten wisselen over de toekomst van ‘architectuurstad Groningen.’ Want was Groningen nog wel architectuurstad, zo had de stadsbouwmeester zich afgevraagd?

Download de nota Liefde voor de stad

Hoofdstuk 1

Introductie

Dat Groningen als architectuurstad ten minste wat nieuw elan kon gebruiken, daarover was iedereen het wel eens, zo bleek tijdens de architectuurklimaattop. Hoewel het streven van de top was om aandacht te hebben voor wat er ontwerpend in Groningen wel goed gaat, richtten de zeven uitgenodigde sprekers zich met korte, uitdagende referaten vooral op wat er beter zou kunnen. De veertien stellingen die uit deze bijdragen naar voren kwamen, waren goed voer voor discussie.

Sommige stellingen gingen over het karakter van de stad en over het belang om dit karakter bij het ontwerpen aan de stad tot vertrekpunt te nemen. Andere wezen op de waarde van kennisontwikkeling, op de noodzakelijke verbinding van architectuur met maatschappelijke ontwikkelingen, of op de problematische geïsoleerde positie van Groningen als architectuurstad. Er waren weinig stellingen waarmee iedereen het eens was, net zoals er geen stellingen waren die op geen enkele waardering konden rekenen. Maar aan het einde van de top leek er toch een algemene teneur te zijn: dit evenement, deze architectuurklimaattop, zou een jaarlijks terugkerend fenomeen moeten zijn, het architectuurklimaat moest weer structureel op de agenda komen. En misschien belangrijker: de gemeente zou hierin een actieve, regisserende rol moeten spelen.

Inmiddels is een tweede architectuurklimaattop georganiseerd, als onderdeel van de Dag van de Architectuur 2018. In het ‘Gesprek van de DAG’ zijn we verder gegaan waar we vorig jaar waren gebleven. Na de eerste editie ontstond onmiddellijk het idee om de resultaten ervan als het vertrekpunt voor een nieuw architectuurbeleid te zien, omdat daarmee aan een groot aantal van de ingebrachte stellingen invulling kan worden gegeven. Met de tweede top is daarom de inhoud hiervan verkend, zodat we een breed gedragen architectuurbeleid voor de stad Groningen kunnen formuleren. Het is een voorrecht voor ons als gemeente om samen met de vakgemeenschap aan het architectuurbeleid te kunnen werken. Het heeft ons geholpen om de juiste vragen te stellen en om het beleid te structureren rond drie essentiële vragen. Welke stad willen we zijn? Wat zijn onze instrumenten? En: hoe kunnen we deze instrumenten inzetten om de stad te worden die we willen zijn?

De eerste versie van Liefde voor de stad – Ontwerpbeleid voor de ruimtelijke disciplines willen we daarom als handreiking, als verkenning eigenlijk, voorleggen aan de gezamenlijke ontwerp- en bouwwereld: ontwerpers, opdrachtgevers, aannemers, kennisinstellingen en opleidingen, als ook bewoners, gebruikers en bezoekers. Na het startdocument zoals we dat bespraken bij de architectuurklimaattop vormt deze eerste versie kortom het vertrekpunt om verder met elkaar in gesprek te gaan. Wij hebben onze ambities opgeschreven, op een rij gezet welke instrumenten we hebben en hoe we die kunnen inzetten om overtuigend invulling te geven aan ontwerpbeleid. Maar we willen die vragen ook aan jullie voorleggen. Wat moet de gemeente doen om goed ontwerpbeleid te kunnen voeren, hoe kunnen wij jullie helpen? Ook willen we andersom de vakgemeenschap vragen: hoe kunnen jullie ons helpen? Naar wij hopen kunnen we met elkaar in gesprek blijven om deze antwoorden overtuigend te beantwoorden.

Hoofdstuk 2

ANALYSE: WELKE STAD WILLEN WE ZIJN?

Omdat Groningen in de komende jaren stevig doorgroeit, ligt er een grote ruimtelijke opgave. Er zijn zo’n 20.000 nieuwe woningen nodig, er wordt geïnvesteerd in openbaar vervoer en infrastructuur, de openbare ruimte wordt voetganger- en fietsvriendelijker gemaakt. Daarnaast dient de energietransitie zich aan, moeten bestaande wijken op peil worden gehouden en zullen voormalige bedrijventerreinen zich tot nieuwe stadsdelen ontwikkelen. Met de ontwerp-omgevingsvisie The Next City wordt er ambitieus richting gegeven aan de groei. Tijd kortom, om de omgevingsvisie te vergezellen van al even grote ambities op het gebied van architectuur en ruimtelijke kwaliteit.

AANDACHT VOOR HET ONTWERP

Met architectuurbeleid proberen we de kwaliteit van het ruimtelijk ontwerp te waarborgen, zodat de gebouwde omgeving in positieve zin kan bijdragen aan het welbevinden van een ieder. We willen een stad zijn waarin er met voldoende aandacht voor architectuur en ruimtelijke kwaliteit aan stedelijke ontwikkelingen wordt gewerkt. We richten ons in het architectuurbeleid op de rol, het profiel en de betekenis van het ontwerp, op het aansturen en stimuleren van het ontwerp en op het bevorderen van ontwerpkwaliteit. We moeten immers constateren dat het bouwen van kwaliteit nog geen vanzelfsprekendheid is. Hoe kunnen dit doorbreken? Hoe kunnen we architectuurbeleid inzetten om alle betrokken partijen structureel tot zorgvuldige aandacht voor het ontwerp te verleiden?

In The Next City komen de woorden ‘architectuur,’ ’stedenbouw’ of ‘ontwerp’ nauwelijks voor, maar als we de ruimtelijke opgave waarvoor Groningen staat kritisch beschouwen, moeten we onderkennen dat het hierbij nadrukkelijk om een ontwerpopgave gaat. Om gunstige voorwaarden voor deze opgave te scheppen, beperken we ons bij architectuurbeleid niet tot ‘architectuur.’ We willen stad zijn waarin we integraal naar ontwerpkwaliteit op zoek kunnen. Architectuurbeleid gaat dus niet alleen over ‘architectuur,’ maar ook over stedenbouw, landschapsontwerp, infrastructuur en openbare ruimte. De openbare ruimte is per slot van rekening de ‘drager’ van het leven in de stad, van de mogelijkheid tot ontmoeting en verblijf – de publieke sfeer verdient altijd onze eerste (ontwerp)aandacht.

Naast een interdisciplinaire bril willen we met het architectuurbeleid oog hebben voor zowel de hardware als de software van ons vakgebied. We willen een stad zijn waarin het niet alleen over architecten, ontwerpen, stenen en gebouwen gaat, maar ook over de noodzakelijke maatschappelijke houding en mentaliteit. Met welke grondtoon gaan we vormgeven aan The Next City? Deze vraag moet continu in ons architectuurdebat naar voren komen. Onze houding en mentaliteit is voorwaardenscheppend om tot een gewetensvol, zorgvuldig en trefzeker vormgegeven stad te komen. Het architectuurbeleid is met andere woorden geen luxe, geen weerslag van onze welvaart, het is daarentegen een onvermijdelijke conditie ervoor. 

AANDACHT VOOR MENSEN

Dat we met architectuurbeleid onze aandacht op het ontwerp en de kwaliteit van het ontwerp richten, wil natuurlijk niet zeggen dat we voorbij gaan aan programma en gebruikers. Vaak wordt architectuurbeleid als een in zichzelf gekeerde vakdiscussie bekritiseerd, die los staat van maatschappelijke opgaven en particulieren initiatieven. Tijdens het Gesprek van de DAG, de tweede editie van de ‘architectuurklimaattop,’ kreeg wethouder Roeland van der Schaaf nog het gratis advies om maar helemaal af te zien van architectuurbeleid, alsof het het met voldoende aandacht voor gebruikers en bewoners vanzelf goed komt met de kwaliteit van het ontwerp. Het lijkt haast een excuus om niet over het ontwerp te hoeven nadenken.

Dat de ontwerp-discipline draait om ‘mensen’ die uiteindelijk de architectuur van de stad in gebruik nemen,  is een vrij onbetwistbaar standpunt. Dat de beroepsgroep goed om zich heen moet kijken, goed moet luisteren en dienstbaar moet zijn naar onze omgeving, dat spreekt toch min of meer vanzelf? En dat ontwerpers in dialoog moeten treden met initiatiefnemers, burgers en gebruikers mag toch vanzelfsprekend heten? Als we het vakmanschap van ontwerpers serieus nemen is het vrij lastig om deze basisprincipes tegen te spreken. Juist als we onze maatschappelijke taak serieus nemen, moeten we onszelf toch dwingen om de rol en de kwaliteit van het ontwerp hierin kritisch te bevragen?

We willen een stad zijn waarin het ontwerp het verschil maakt. Met het ontwerp kan de vakgemeenschap in elk geval betekenis geven aan de stad. Niet zozeer de bewering dat architectuur een sociaal-maatschappelijke opgave is, is relevant. Juist de vraag in hoeverre deze opgave het werk van ontwerpers beïnvloedt, de ontwerppraktijk bepaalt, als ook de mate waarin het ontwerp bijdraagt aan deze opgave moet centraal staan. Op welke manier draagt het ontwerp bij aan de stad en aan het leven in de stad? Met het architectuurbeleid willen we de ontwerp-discipline op niveau brengen en houden, zodat iedereen, bewoners en gebruikers, voordeel kan halen uit een zorgvuldig en goed vormgegeven stad.

EEN CULTUUR VAN ONTWERPEN

We hebben in Nederland een cultuur opgericht van debatten, tentoonstellingen, lezingen en manifestaties over architectuur, stedenbouw, landschap en infrastructuur: een cultuur die heeft bijgedragen aan een rijk en levendig architectuurklimaat, dat internationaal aanzien heeft verworven. We willen een stad zijn die deze cultuur koestert, want duidelijk is dat deze ook daadwerkelijk positieve invloed heeft op de praktijk. Sinds de start van het landelijk architectuurbeleid in de jaren 1990 is het debat veelkleuriger geworden, is het ontwerp structureel op de agenda komen te staan, heeft de markt zicht laten inspireren en is de vakbeoefening op een hoog peil terecht gekomen. Veel Nederlandse architectenbureaus werken in het buitenland, we zien onze architectuur zelfs als een exportproduct, terwijl andersom veel buitenlandse architecten zich in Nederland hebben gevestigd, om van het gunstige klimaat te profiteren.

In het afgelopen decennium is het architectuurklimaat echter van karakter veranderd. Niet alleen het economisch tij heeft de aandacht voor het ontwerp doen afnemen, ook de politieke context heeft het klimaat voor ruimtelijke kwaliteit bepaald geen goed gedaan, met de letterlijke en figuurlijke ontmanteling van het Ministerie van VROM, boegbeeld van de Nederlandse ruimtelijke ordening, als droevig dieptepunt. In de Visie Architectuurbeleid 2008+, alweer twaalf jaar geleden uitgebracht, stelt het College van Rijksadviseurs het treffend: in een land waarin elke vierkante meter bedacht en gemaakt is, lijkt het wat curieus om te ontkennen dat het ruimtelijk ontwerp een specifieke opgave binnen onze cultuur is, curieus dat we de aandacht voor het ontwerp aan het verliezen zijn. Ontwerpen is althans onze cultuur! 

We willen een stad zijn waarin er naast een economische, politieke of sociale invalshoek, ook volop ruimte is voor een culturele en ontwerpende invalshoek. Wanneer we oog houden voor zowel het ontwerp als ook de mentaliteit waarmee dat ontwerp benaderen, kunnen we architectuur weer als een cultuuruiting gaan beschouwen, als een creatief proces waarmee we een kritische en specifieke bijdrage aan Groningen kunnen leveren.

HET GRONINGER  ARCHITECTUURKLIMAAT

Als we de kwaliteit van het ontwerp in Groningen willen bevorderen en versterken, moeten we een betrokken architectuurklimaat creëren waarmee we als stad weer een rol van betekenis spelen. We willen een stad zijn die weer onderdeel is van het architectuurdebat in Nederland. De kwaliteit van Groningen als architectuurstad moet omhoog en beter zichtbaar worden, het architectuurklimaat in het algemeen moet dus op een hoger niveau komen te liggen. We richten ons daarbij niet op twee of drie opvallende gebouwen, op hoogstaande uitzonderingen, maar juist op datgene wat we de ‘Groninger school’ zouden willen noemen. Kunnen we de Groninger architectuur op een zodanig niveau krijgen dat het een begrip wordt, dat het een manier van werken stimuleert, dat het symbool staat voor een bepaalde basiskwaliteit?

Verbinden we het Groninger architectuurklimaat met tendensen en ontwikkelingen van buiten de stad, dan kunnen we wereldwijde vakkennis voor specifieke, plaatselijke opgaven inzetten. Denk globaal, handel lokaal. We willen een stad zijn die door expertise en ervaring van buiten Groningen wordt beïnvloed, net zoals we er vanuit gaan dat het vakmanschap dat hier wordt ontwikkeld, wordt ingezet voor de ruimtelijke ontwikkeling van steden en regio’s elders. De stad kan voor bureaus van buiten een brandpunt zijn van vakinhoudelijke ontwikkeling, terwijl de hier gevestigde bureaus zich buiten de stad kunnen profileren en daarmee architectuurstad Groningen verder promoten.

De mate waarin uiteenlopende bureaus en opdrachtgevers bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van Groningen, is een goede indicatie voor het niveau van kennisuitwisseling en -toepassing. In de afgelopen decennia mocht Groningen altijd rekenen op voldoende aandacht voor vakinhoudelijke ontwikkelingen, zowel door projecten van internationaal opererende Nederlandse of buitenlandse bureaus, als ook door ontwerpen van Groninger bureaus, voor ontwikkelingen hier of elders. Groningen had zich een zeker architectuurcachet aangemeten, een klasse die ervoor heeft gezorgd dat Groningen, tot ver buiten de landsgrenzen, als een relevante architectuurstad wordt gezien. We willen een stad zijn die de bezieling waarmee deze architectuurstad tot leven is gebracht, weer tot een vanzelfsprekend onderdeel van de dagelijkse gang van zaken maakt.

Na de eerste vijftien jaar jaarboeken architectuur werd in 2002-2003 de statistiek van de optelsom gepresenteerd, waaruit bleek dat Groningen de vierde stad was als het om de hoeveelheid en kwaliteit van de gepubliceerde projecten gaat. In die eerste vijftien jaarboeken waren 26 projecten uit Groningen opgenomen, waarmee we een opvallende plaats in de top tien ‘scoorden’. Evenals Amsterdam en Rotterdam was Groningen praktisch in elk jaaroverzicht vertegenwoordigd. En nog steeds doet Groningen het goed, zo bleek uit de ‘tussenstand’ van de tweede vijftien jaar jaarboeken, onlangs door de gemeente in kaart gebracht. Wel hebben we wat ingeleverd. Sinds 2002-2003 zijn er dertien Groninger projecten in het jaarboek gepubliceerd, in aantal dus een flink stuk minder. Ook moest Groningen een plek in leveren op de ranglijst, daar waar Utrecht ons uit de ‘top vier’ stootte. Maar vooral het aandeel van projecten in Groningen op het totale aantal gepresenteerde projecten nam fors af. Een positieve blik van de vakpers op Groningen is natuurlijk geen doel op zich, maar het willen zichtbaar maken van onze architectuurstad kan wel een gezonde prikkel zijn. Het is in feite een goede graadmeter voor de hoeveelheid trots waarmee we onze architectuur onder de aandacht brengen. We mogen er tenslotte niet vanuit gaan dat dit vanzelf gaat.

ARCHITECTUUR VAN WAARDE

Wanneer we architectuur weer als een culturele constructie benaderen waarvoor we een gunstig klimaat moeten optuigen, zullen we het economisch potentieel van het ontwerp ook weer ten volle kunnen benutten. Een cultureel perspectief betekent namelijk niet dat we architectuur en ontwerpbeleid niet ook vanuit een economisch perspectief kunnen zien. Cultuur en economie worden vaak als tegengestelde begrippen gehanteerd, maar natuurlijk zijn ze twee loten aan dezelfde stam. Zonder cultuur banaliseert de maatschappij en ontnemen we de economie noodzakelijk prikkels. Andersom creëert de economie een context waarbinnen cultuuruitingen waarde krijgen. Juist voor architectuur geldt dat het ontwerp een bij uitstek gezamenlijke uiting van cultuur en economie is. We hebben het in Nederland welbeschouwd voor elkaar gekregen dat het architectuurontwerp daadwerkelijk een exportproduct is geworden. We willen een stad zijn waarin het ontwerp de verbinding tussen economie en cultuur versterkt, waarin we de kwaliteit van architectuur ook als exportproduct en als bron van innovatie durven te zien.

Aandacht voor architectuur en ruimtelijke kwaliteit, voor een levendig debat erover en voor een gezond architectuurklimaat is een vruchtbare manier gebleken om stedelijke ontwikkeling te stimuleren, om de aantrekkingskracht van steden te vergroten en om de welvaart en het welzijn van de maatschappij te versterken. Keer op keer blijkt dat kwaliteit loont, dat architectuur waarde-verhogend werkt. Duurzaam en hoogwaardig vormgegeven steden blijken een structurele aantrekkingskracht te hebben op gebruikers, bezoekers en mensen die zich er willen vestigen. We kunnen met architectuur geen sociale, maatschappelijke of economische problemen oplossen. Maar we zijn het onszelf wel verplicht om kritisch naar de rol van het ontwerp in deze opgaven te kijken. Elke sociale verhouding, elk maatschappelijk verband, elke economische situatie verdient toch ruimtelijke kwaliteit, het beste ontwerp? Alles wat met aandacht is vormgegeven, bewijst lang zijn waarde. De ruimtelijke geschiedenis van Groningen is daarvoor het meest overtuigende bewijs. Aandacht voor het ontwerp en voor de kwaliteit van het ontwerp is een duurzame investering. We willen daarom een stad zijn die zorgvuldig met deze investering omgaat, zodat we op de lange termijn tevreden kunnen terugkijken op datgene wat we nu inzetten.

Het gevoel heerst dat alles complexer, ingewikkelder, moeilijker wordt. Soms lijkt het erop dat dergelijke kenschetsen als excuus voor marktwerking worden gebruikt, of als verantwoording voor een opportunistische bedrijfsvoering, maar in het algemeen kunnen we stellen dat de wereld als steeds onoverzichtelijker wordt ervaren. Een groeiend probleem in deze ervaring is natuurlijk dat onze levens inmiddels zo onwaarschijnlijk comfortabel zijn geworden, dat elke visie op de toekomst zich lijkt te richten op het voorkomen van een dreigend verlies, zoals rijksbouwmeester Floris Alkemade scherp werd aangehaald in het jaarboek Architectuur in Nederland 2017-2018. Dat wij de wereld daarbij nodeloos gecompliceerd maken, dat we ons daarbij in bochten wringen die onze levens allesbehalve overzichtelijker maken, mag nauwelijks een verrassing heten.

Het gevoel dat er veel op onze stad afkomt, is wellicht het gevolg van de vluchtigheid waarmee we tegenwoordig aan ruimtelijke opgaven werken. Als we het hoofd koel houden, een klein beetje afstand nemen en de opgaven gewoon de aandacht en zorgvuldigheid geven die ze verdienen, komen we al ontwerpend vaak tot betere en structurelere oplossingen. We zien het architectuurbeleid als een manier om samen met opdrachtgevers, ontwikkelaars, corporaties, ontwerpers, opleidingen en andere overheden het hoofd koel te houden. We willen een stad zijn waarin we elkaars betrokkenheid bevorderen, waar het architectuurbeleid geen bijlage is, maar hecht, prominent, verbonden en nauw verweven is met onze ruimtelijke ordening. We willen over pakweg dertig jaar voldaan vaststellen dat we de kansen die de omgevingsvisie ons voorhoudt, op het gebied van architectuur en ruimtelijke kwaliteit overtuigend verzilverd hebben.

Hoofdstuk 3

Samenvatting: de Doelstellingen

  • In aanvulling op The Next City formuleren we ambities op het gebied van architectuur en ruimtelijke kwaliteit.
  • We willen een stad zijn waarin er met voldoende aandacht voor architectuur en ruimtelijke kwaliteit aan stedelijke ontwikkelingen wordt gewerkt – zodat we een aantrekkelijke stad blijven, bijdragen aan het welbevinden van onze inwoners, ontmoeting en contact stimuleren en het verblijf veraangenamen.
  • Met architectuurbeleid waarborgen we de kwaliteit van het ruimtelijk ontwerp; we vragen aandacht voor de rol en betekenis van ontwerp, creëren een gunstig ontwerpklimaat en bevorderen ontwerpkwaliteit.
  • We willen stad zijn waarin we integraal aan ontwerp-kwaliteit werken: van architectuur, stedenbouw en landschapsontwerp, tot infrastructuur en openbare ruimte.
  • We willen een stad zijn waarin het niet alleen over architecten, ontwerpen, stenen en gebouwen gaat, maar ook over de noodzakelijke maatschappelijke houding en mentaliteit: zo komen we tot een gewetensvol, zorgvuldig en trefzeker vormgegeven stad.
  • Architectuurbeleid is geen luxe, geen weerslag van onze welvaart, maar een voorwaarde ervoor.
  • We willen een stad zijn waarin het ontwerp het verschil maakt; hoe dragen we met het ontwerp bij aan de stad en het leven in de stad, zodat iedereen de vruchten plukt van een zorgvuldig vormgegeven ruimte? Juist het ontwerp moeten we kritisch bevragen.
  • We willen een stad zijn die een cultuur van ontwerpen koestert, opdat deze de praktijk positief kan beïnvloeden: ontwerpen is onze cultuur!
  • We willen een stad zijn waarin er naast een economische, politieke of sociale invalshoek, ook volop ruimte is voor een culturele en ontwerpende invalshoek. 
  • Met oog voor het ontwerp als ook de mentaliteit waarmee dat ontwerp benaderen, kunnen we architectuur weer als een cultuuruiting gaan beschouwen, als een creatief proces waarmee we een kritische en specifieke bijdrage aan Groningen kunnen leveren. 
  • We willen een stad zijn die weer onderdeel is van het architectuurdebat in Nederland. 
  • We willen een stad zijn die door expertise en ervaring van buiten Groningen wordt beïnvloed, net zoals we er vanuit gaan dat het vakmanschap dat hier wordt ontwikkeld, wordt ingezet voor de ruimtelijke ontwikkeling van steden en regio’s elders. 
  • We willen het architectuurklimaat verbinden met tendensen en ontwikkelingen buiten Groningen, zodat we wereldwijde vakkennis voor specifieke, plaatselijke opgaven kunnen inzetten.
  • We willen een stad zijn die de bezieling waarmee architectuurstad Groningen ooit tot leven is gebracht, weer tot een vanzelfsprekend onderdeel van de dagelijkse gang van zaken maakt.
  • We willen een stad zijn waarin het ontwerp de verbinding tussen economie en cultuur versterkt: het ontwerp is een bij uitstek gezamenlijke uiting van cultuur en economie.
  • We willen een stad zijn die zorgvuldig met het ontwerp als een duurzame investering omgaat, zodat we op de lange termijn tevreden kunnen terugkijken op datgene wat we nu inzetten: alles wat met aandacht is vormgegeven, bewijst tenslotte lang zijn waarde.
  • We willen een stad zijn waarin elke sociale verhouding, elk maatschappelijk verband, elke economische situatie ruimtelijke kwaliteit en het beste ontwerp verdient!
  • We willen een stad zijn waarin we elkaars betrokkenheid bevorderen, waar het architectuurbeleid geen bijlage is, maar hecht, prominent, verbonden en nauw verweven is met onze ruimtelijke ordening; als we het hoofd koel houden, een klein beetje afstand nemen en ruimtelijke opgaven gewoon de aandacht en zorgvuldigheid geven die ze verdienen, komen we al ontwerpend vaak tot betere en structurelere oplossingen.

Hoofdstuk 4

Ontwerpbeleid: wat zijn onze instrumenten?

Wanneer we ambities formuleren voor een nieuw architectuurbeleid, moeten we daarvoor instrumenten benoemen waarmee we die ambities kunnen verwezenlijken. We willen een stad zijn met aandacht voor architectuur en ruimtelijke kwaliteit, met een integrale blik, met ruimte voor een gepaste mentaliteit. Verder willen we een stad zijn die de cultuur van ontwerpen koestert, die onderdeel is van het debat in Nederland en die kennis, expertise en ervaring met de buitenwereld uitwisselt. Ook willen we een stad zijn waar de bezieling voor het vak voelbaar is, waar het ontwerp als lange termijn-investering economie en cultuur verbindt en waar het architectuurbeleid goed verbonden is met de ruimtelijke ordening. Welke instrumenten hebben we voor handen om dit bereiken?

DE INSTRUMENTEN VAN DE GEMEENTE

INSTRUMENT 1: HET ATELIER STADSBOUWMEESTER

Aandacht voor architectuurbeleid is niet nieuw en omdat in Nederland de ruimtelijke ordening bij wet vrij gestructureerd is georganiseerd, kunnen we profiteren van een groot aantal bestaande instrumenten. We hoeven het ‘wiel’ van het architectuurbeleid dus niet opnieuw uit te vinden, gebruiken de bestaande basis en bouwen voort op de kennis en ervaring die in de afgelopen decennia landelijk en regionaal is opgedaan. Groningen formuleerde in 2006 voor het eerst een architectuurbeleid voor de stad, vooral omdat vanwege gewijzigde verhoudingen in de ontwerp- en bouwpraktijk, de gemeente zelf als opdrachtgever en grondbezitter steeds minder bepalend bleek voor de realisatie van architectonische en ruimtelijke kwaliteit, terwijl ze daarvoor wel een publieke verantwoordelijkheid draagt. De gemeente wilde garant blijven staan voor de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting van Groningen.

Hiermee was natuurlijk niet gezegd dat de gemeente de enige is die zich bekommert om de kwaliteit van de stad. Gelukkig kent Groningen een sterk bewustzijn als het gaat om ruimtelijk ontwerp, een bewustzijn dat heeft geleid tot een traditie van eigenzinnige stedelijke ontwikkeling en spraakmakende architectuur. De stad zelf inspireert en daarom leeft bij veel betrokken partijen een groot besef van verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de stad. Wel blijft de gemeente natuurlijk bij uitstek de partij die het voortbestaan en verder versterken van deze situatie moet kunnen garanderen.

Zoals de architectuurnota in 2006 voor de gemeente een poging was om als gevolg van nieuwe verhoudingen activiteiten te ontplooien die ze op basis van haar verantwoordelijkheid voor de stad wilde ondernemen, zo richt dit architectuurbeleid zich op manieren om de kwaliteit van The Next City te waarborgen. Nog steeds wil de gemeente zorgdragen voor de stad, de inwoners en het stadsleven door enthousiast en gedreven te werken aan een hoogwaardige, duurzame en nauwkeurig ontworpen leefruimte. 

De gemeente vindt het belangrijk om met het architectuurbeleid de potentie van goed ontwerp volledig te benutten en ook langs deze weg de zorg voor stad en inwoners te blijven voortzetten.

Hoewel we met ons architectuurbeleid kunnen voortbouwen op een sterke landelijke en Groninger traditie, is ook hier in het afgelopen decennium het ontwerp- en ontwikkellandschap veranderd. Niet in de laatste plaats bij de gemeente zelf. Als grondbezitter en als opdrachtgevers van projecten is de invloed van de gemeente wellicht afgenomen, daarentegen is haar rol op andere terreinen juist urgenter geworden: bindend element tussen verschillende partijen, overdrager van kennis en ervaring, als ook bewaker van kwaliteit. De gemeentelijke diensten zijn gereorganiseerd, maar ook de manier waarop de ‘klassieke’ kwaliteitsborging is georganiseerd, heeft veranderingen ondergaan.

HET PROFIEL
Sinds de aanstelling van stadsbouwmeester Jeroen de Willigen is rondom deze functie het Atelier Stadsbouwmeester gevormd. Met de opzet van het atelier is invulling gegeven aan de wens om ambities, gemeentelijke verantwoordelijkheden, functies en taken omtrent het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit, te vereenvoudigen en te bundelen rondom de functie van stadsbouwmeester. Zo blijft het voor de gemeente mogelijk om ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit te voeden, te voldoen aan de maatschappelijke realiteit om kwaliteitsborging te vereenvoudigen zonder aan kwaliteit in te boeten, als ook om een degelijk fundament te leggen dat zorgt voor continuïteit in het proces van kwaliteitsborging en de ontwikkeling op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. 

Het Atelier Stadsbouwmeester vormt het centrum van de architectuurkwaliteit in Groningen, het voornaamste instrument van het architectuurbeleid.

Voor de functie van de stadsbouwmeester en het atelier zijn zes taken onderscheiden. Het Atelier Stadsbouwmeester:

  1. is onafhankelijk adviseur en vertrouwenspersoon van B&W;
  2. fungeert als vakkundige uitvalsbasis voor de gemeentelijke ontwerpers;
  3. voert onafhankelijke supervisie;
  4. voert de welstandstoets;
  5. stimuleert thematisch ontwerpend onderzoek en vraagt aandacht voor actuele opgaven;
  6. en geeft vorm aan haar publieke taak, organiseert debatten en tentoonstellingen.

Met dit takenpakket kan de stadsbouwmeester zich richten op de basiskwaliteit van de stad, op de samenhang van de hoofdstructuur, maar bijvoorbeeld ook op het agenderen van maatschappelijk relevante thema’s in relatie tot architectuur en ruimtelijke ordening, de verweving van stad, infrastructuur en landschap, als ook de verhouding en continuïteit tussen de bestaande en de nieuwe stad. Met het atelier wil de gemeente bovendien een voedingsbodem creëren voor de ambities van anderen: corporaties, ontwikkelaars, opdrachtgevers, ontwerpers, kennisinstellingen en opleidingen. Architectuurbeleid gaat dus niet per definitie over concrete projecten, maar veel meer over het creëren van goede condities voor het vakgebied, voor alliantie-vorming, voor een attitude die ons het plezier in het ontwerp en het werken aan de stad doet hervinden.

We richten ons op het verbinden van ontwikkelingen met een concrete ambitie, op een terugkeer naar de cultuur van ontwerpen, op kennisoverdracht en voorbeeldig opdrachtgeverschap en op een betekenisvolle omgang met onze ruimte.

Niemand twijfelt er aan dat het voor Groningen van belang is om een eigenzinnig en zelfverzekerd architectuurbeleid te voeren. Hiermee kunnen we als stad weer betekenis krijgen op nationaal en internationaal niveau en willen we opdrachtgevers en andere betrokken partijen verleiden om ook op deze schaal te acteren.

PERSPECTIEF
Voor de rol als kwaliteitsbewaker heeft het Atelier Stadsbouwmeester twee basishulpmiddelen ter beschikking: het Perspectief op stedenbouw en de Welstandsnota Groningen.

Met het Perspectief op stedenbouw en de Welstandsnota Groningen hebben we een basis gelegd voor de manier waarop we in Groningen aan ruimtelijke kwaliteit werken.

Deze twee documenten bieden houvast voor de rol van het ruimtelijk ontwerp in onze stedelijke en maatschappelijke opgaven. Het Perspectief op stedenbouw probeert de samenhang en kwaliteit van de ruimtelijke ontwikkeling te stimuleren binnen het brede spectrum van disciplines die zich bezighouden met het ontwerpen aan de stad. Het is gemaakt om het stadsleven te bevorderen, om contact aan te moedigen en welzijn en welvaart mogelijk te maken. Om dit te bereiken vieren we de stad, gaan we op zoek naar een doorlopende lijn in onze plannen en geven we de verscheidenheid van het stadsleven een plek. We passen ontwerpen soepel in, zodat ze plooibaar blijven. Tegelijkertijd waarborgen we samenhang in ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks de uiteenlopende vormen en gelaatstrekken van de stad.

Het perspectief richt zich op een strategie die het ontwerp weer voorop stelt. Als we onze discipline serieus willen nemen, moeten we die grondig, breed en specifiek aanvliegen. We gebruiken context-analyse en ontwerpend onderzoek om de kwaliteit van de ontwerpen te verhogen. We willen structureel nieuwsgierig zijn, goed om ons heen kijken, samenwerken met andere ruimtelijke ontwerpers en staan open voor raakvlakken met en invloeden van aangrenzende disciplines.

WELSTAND
Naast het Perspectief op stedenbouw vertegenwoordigt de welstandsnota in feite de meeste ‘klassieke’ vorm van toetsing. Zo liberaal het ontwerpklimaat in Nederland is – het aanvragen van een omgevingsvergunning is tenslotte niet voorbehouden aan opgeleide ontwerpers – zo zorgvuldig en uitgebreid gaan we om met het toetsen van ontwerpen en aanvragen. De welstandstoets is al zo’n honderd jaar oud en heeft er mede voor gezorgd dat Nederland als ontwerp-land altijd internationaal aanzien heeft gehad. In die zin is welstandsbeleid altijd ‘architectuurbeleid avant-la-lettre’ geweest.

De manier van toetsen is door die eeuw heen natuurlijk van karakter veranderd. Zeker in de afgelopen decennia is de welstand langzaamaan ‘geobjectiveerd’ en is het wettelijk verplicht geworden om welstandsbeleid vast te leggen in een gemeentelijk welstandsnota. In het voorjaar van 2018 voltooide de gemeente de vernieuwde welstandsnota, waarin ze handvatten biedt waarmee ontwerpers een aanvragers hun plannen de gewenste basiskwaliteit kunnen geven. Maar omdat in Nederland de aanvrager relatief veel vrijheid geniet, wordt de welstand vaak als behoudend ervaren, als een laatste te nemen ‘hobbel’ naar de vergunning. De welstandstoets is een vangnet geworden, in plaats van een stimulerend kwaliteitsinstrument. Het voorkomt de ergste rampen, maar wordt ook ervaren als een rem op ontwikkelingen.

Nu de welstandstoets sinds drie jaar bij het Atelier Stadsbouwmeester is ondergebracht, proberen we dit hulpmiddel weer dichterbij de ontwerppraktijk te krijgen. De manier van toetsen is directer en toegankelijker geworden, heeft een wekelijkse routine gekregen en is, door de relatie met de stadsbouwmeester, minder formeel geworden dan bij de commissie het geval was.

We zien de welstand niet als een sluitpost, maar als een manier om het gesprek over de kwaliteit van architectuur en ruimtelijk ontwerp te voeren. We willen initiatiefnemers handvatten geven, op de inspirerende kwaliteit van de context wijzen en hen uitdagen om hier op een hoogwaardige manier aan bij te dragen.

Omdat we als stad een integrale ontwerpkwaliteit nastreven, hebben we de ambitie geformuleerd om welstand zo breed mogelijk te benaderen. Voor het waarborgen van ontwerpkwaliteit op het grootste schaalniveau is het van wezenlijk belang dat de ruimtelijke, procesmatige en bestuurlijke bouwstenen sterk op elkaar betrokken zijn. Dit vraagt om een verdere stimulans van het denken over de stad en de samenhang tussen architectuur, infrastructuur, openbare ruimte en landschap. Vooral met het oog op de verscheidenheid aan vormen van aanbesteding begint kwaliteitsborging idealiter in een vroeg stadium: door middel van gedegen vooronderzoek, het scherp verwoorden van programma en ambitie, het formuleren van criteria voor het toetsen van ontwerpen, als ook het kiezen van de juiste aanbestedingsvorm. 

Nu de welstandstoets tot een van de kerntaken van de stadsbouwmeester behoort, zie we het atelier als een instrument waarmee we de kwaliteitsborging van alle ruimtelijke disciplines verder kunnen stimuleren. Dit is nodig omdat aandacht voor de kwaliteitsborging van landschapsontwerp, infrastructuur en openbare ruimte vaak in schril contrast staat tot die van architectuur. Zeker in een aantal woningbouwontwikkelingen aan de rand van de stad is er nauwelijks oog voor de omgeving, de relatie met omliggende wijken of de overgang van stad met landschap. Juist nu het principe van de omgevingsvisie voor de deur staat, de overheid meer faciliterend optreedt en de markt in steeds grotere mate de kwaliteit van de ruimtelijke ordening bepaalt, is het essentieel dat een integrale ruimtelijke toetsing op het gebied van architectuur, infrastructuur, landschapsontwerp en openbare ruimte.

INSTRUMENT 2: MANIFESTATIES

‘De manifestatie’ vormt in Groningen inmiddels een speciaal instrument van kwaliteitsborging. Vanaf het 950-jarig bestaan van Groningen in 1990 heeft de stad manifestaties en festivals ingezet om belangrijke ruimtelijke ingrepen of opgaven van een extra impuls te voorzien. Aanvankelijk werden deze campagnes ingezet als startpunt of feestelijke afsluiting van ontwikkelingen of de vernieuwing van locaties, na de jaren 2000 werden ze echter steeds meer ingezet als ontwerpende zoektocht voor specifieke ruimtelijke opgaven. Niet alleen werd daarbij de overlapping van ruimtelijke disciplines nagestreefd, ook verbonden we actuele stedelijke thema’s aan locaties die in de vergetelheid waren geraakt, zodat deze zich weer daadwerkelijk tot het decor van het stedelijk leven konden ontwikkelen.

Aan de manifestatie is een lange traditie van eigenzinnige stadsontwikkeling vooraf gegaan, een conditie die Groningen als architectuurstad altijd een voorname positie heeft gegeven. Zeker in de tweede helft van de twintigste eeuw was het achtereenvolgens speeltuin van het stedelijk socialisme, zwaartepunt van publiek-private samenwerking, als ook testgrond voor internationaal gezien experimentele en avontuurlijk architectuur. Na de oorlog hield de stad lang vast aan vooroorlogs stedenbouwkundige principes, niet vanuit conservatisme maar vanuit een groot geloof in de stedelijke kwaliteit die het met zich meebracht. Na de vroege adoptie van de stadsvernieuwing zette Groningen vanaf de jaren zeventig de toon met de rem op cityvorming, de Doelstellingennota voor de binnenstad en het daaruit voortgekomen verkeerscirculatieplan, net als met de omarming van het principe van de ‘compacte stad.’

We zien de manifestatie als een instrument bij uitstek om ‘eigenzinnigheid’ weer volop de ruimte te geven, niet als vooropgesteld doel, maar als manier om recht te doen aan onze geschiedenis, bewuste keuzes te maken en geen genoegen te nemen met ingesleten patronen.

Met de manifestaties proberen we maatschappelijke opgaven in relatie tot bouw- en ontwerpvraagstukken te signaleren, initiëren we onderzoek, pilotstudies en proefprojecten. Maar bovenal dragen we bij aan het bewustzijn omtrent ruimtelijke opgaven, stimuleren we denkprocessen en ideevorming. We verkennen ontwerpoplossingen voor actuele, praktische vraagstukken.

INSTRUMENT 3: OPDRACHTGEVERSCHAP

Hoewel het instrument van de manifestatie als een typische gemeentelijke aangelegenheid kan worden gezien, heeft de stad vanaf de jaren na 2000 veel meer dan directe opdrachtgever of strenge regisseur, de rol van verleider en aanjager vervuld. In een nadrukkelijk gezamenlijke inspanning met architecten, corporaties, ontwikkelaars, beleggers en andere opdrachtgevers is engagement gecreëerd om op studieuze maar concrete wijze actuele opgaven op specifieke locaties in de stad te onderzoeken en verwezenlijken. Het ‘instrument’ van de manifestatie overlapt daarmee een instrument, waarvan algemeen wordt aangenomen dat het tot een van de voornaamste behoort voor de realisatie van ontwerpkwaliteit: overtuigend en betrokken opdrachtgeverschap.

Een vruchtbaar architectuurbeleid begint bij de betrokkenheid en gedrevenheid van alle deelnemende partijen. Persoonlijke inzet in inspiratie zijn essentiële voorwaarden voor kwaliteit. De mate van betrokkenheid van gemeente, opdrachtgevers, ontwerpers en uitvoerders is ontegenzeglijk van invloed op de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling.

Naast aandacht voor vakinhoud en kwaliteitsborging is het opdrachtgeverschap dus een belangrijke procesmatige opgave van het architectuurbeleid. Hoewel de gemeente opnieuw invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid voor het waarborgen van kwaliteit, is de vakinhoud in de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Ook is haar rol als opdrachtgever sterk veranderd, in een veld met veel nieuwe spelers, kleine opdrachtgevers met enkel commerciële belangen en particulier opdrachtgeverschap. Binnen de gemeente lijkt de vakinhoud op het brede vlak van architectuur en ruimtelijke ordening ondergeschikt geraakt aan proceszorg en management. Financiële en juridische sturing is dominant geworden.

Toch moeten we constateren dat de gemeente als grondbezitter en opdrachtgever nog steeds een rol van betekenis speelt. Juist als gemeente kunnen we het beleid met betrekking tot de samenhang van architectuur, stedenbouw, landschapsontwerp en infrastructuur dat sinds eind jaren 1990 van de grond is gekomen, weer nieuw leven inblazen. Het architectuurbeleid heeft de waarde van de ontwerpdiscipline helder aangetoond. We moeten ruimtelijke ingrepen niet alleen als bestuurlijke, technische en financiële vraagstukken zien, maar ook als ontwerpopgaven benaderen.

We willen daarom inspirerend vormgeven aan het grondbeleid en het opdrachtgeverschap van de gemeente. In het formuleren en uitdragen van de publieke opgave speelt de gemeente een grote rol, aandacht voor de kwaliteit van het ontwerp in het opdrachtgeverschap van de gemeente is van wezenlijk belang. We moeten voorbeeld-stellend en toonaangevend zijn, niet alleen bij concrete ruimtelijke opgaven, maar ook bij kennisontwikkeling en innovatie op het gebied van ruimtegebruik, mobiliteit, woonvormen en -typologieën, duurzaamheid, openbare ruimte en aansprekende architectuur. Ten aanzien van de gebouwen en grondposities van de gemeente is het essentieel dat uiting wordt gegeven aan de eigen (beleids)ambities.

Willen we als gemeentelijke overheid met bezieling invulling geven aan onze rol als opdrachtgever, zullen we expliciet aandacht moeten vragen voor de ontwikkeling van vakinhoudelijke expertise. Ook marktpartijen en ontwerpers geven aan dat zij graag gebruikmaken van deze expertise, maar dat die inmiddels erg juridisch wordt benaderd. Vakinhoud zou moeten behoren tot het basisprofiel van de overheid, zonder is het onmogelijk om beleid van duurzame betekenis te voorzien. Zonder kennis en vakinhoud in de wereld van het ontwerp kan de overheid geen betrokken en goede partner zijn.

Hoewel we in ‘Nederland Architectuurland’ bouwen niet per definitie als architectenwerk zien, is de manier waarop we als publieke opdrachtgevers tot onze architectenkeuze komen in het afgelopen decennium rap veranderd. Onder invloed van Europese regelgeving zijn er voor opdrachten van een bepaalde omvang vormen van aanbesteding opgesteld. De ideeën achter het aanbestedingsbeleid klinken niet gek. Het is bedoeld om concurrentie te bevorderen en geïnteresseerde partijen gelijke kansen te geven. De praktijk is anders. Vaak worden voorwaarden en selectiecriteria zo scherp gesteld dat slechts een kleine groep ontwerpers en bouwers kan meedingen naar de opdracht. We willen als publieke opdrachtgever zorgvuldig omgaan met het uitschrijven van prijsvragen, meervoudige opdrachten en aanbestedingen. Voor de gemeente geldt: bouwen is architectenwerk. Ook op dit vlak moeten we het goede voorbeeld geven.

We zien het opdrachtgeverschap als belangrijk instrument om als gemeente zelf invulling te geven aan het streven naar een cultuur van ontwerpen. Maar met het geven van het goede voorbeeld hopen we natuurlijk ook dat andere opdrachtgevers hun ambities voor de stad serierus nemen. In feite verhogen ze daarmee de waarde van hun plannen. Met manifestaties, met goed opdrachtgeverschap, met het stimuleren van prijsvragen, maar ook met een structureel debat over de stedelijke ontwikkeling verbeteren en bestendigen we het niveau van de vakgemeenschap en versterken we de economische rol van architectuur.

INSTRUMENT 4: HET (VAK)DEBAT

Als we binnen de huidige verhouding van publieke en private partijen een vruchtbaar en gunstig architectuurklimaat willen creëren, zullen we als stad een bijdrage moeten leveren aan het debat over ontwerp en kwaliteit. Ook hierin kent Groningen een sterke traditie: al vanaf de jaren 1980 is continu aangestuurd op een levendig en kritisch debat over architectuur en stedenbouw, als ook over hun onderlinge relatie. En gelukkig staat de gemeente hierin nog steeds niet alleen. Er is in het afgelopen jaar door verschillende partijen in de markt, met verschillende achtergronden, een nieuwe traditie van debatteren in de maak, een die, toepasselijk voor de huidige tijd, onder de naam ‘architectuurklimaattop’ bekend is geworden. Voor de gemeente was het initiatief van de architectuurklimaattop aanleiding om het architectuurbeleid weer op de agenda te zetten. 

Met het debat willen we als overheid ondernemers, opdrachtgevers, kennisinstellingen en ontwerpers verbinden en hen uitdagen om over hun bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit in gesprek te gaan.

Het kan niet genoeg gezegd: ontwerpen is meer dan het tekenen van gebouwen. Het is een methode om in nauwe samenhang met verwante disciplines en in dialoog met opdrachtgevers, bewoners en gebruikers tot weloverwogen, breed gedragen ruimtelijke oplossingen te komen. Het ontwerp heeft een meerwaarde voor de opgave waarvoor Groningen staat, verbeeldt mogelijkheden en alternatieven, creëert enthousiasme en draagvlak, maar zorgt ook voor verbinding en samenhang. De ambitie om de rol van het ontwerp structureel in het vakdebat te bevorderen komt voort uit de opvatting dat niet alleen onze tekeningen en visualisaties, maar ook onze discussies en inhoudelijke polemieken, onze tentoonstellingen, manifestaties en biënnales daadwerkelijk bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied, aan het denken over architectuur en stedenbouw, aan het voeren van een bevlogen vertoog over de stad en aan de stedelijke ontwikkeling als geheel.

Omdat we een levendig architectuurklimaat en een hoog ontwerpniveau nastreven, zullen we binnen en buiten het vakgebied het debat over de kwaliteit van architectuur en stedelijke ontwikkeling moeten voeren. Begrippen over kwaliteit die bij de instrumenten van kwaliteitsborging een rol spelen, hebben vaak betrekking op de samenhang tussen architectonische vorm, functie en constructie, op de relatie van het ontwerp met de omgeving, op de bijdrage aan de openbare ruimte, op de helderheid en afleesbaarheid van het ontwerpidee, als ook op de manier waarop wordt omgegaan met maten en verhoudingen, met vlakverdelingen en materiaal, textuur, kleur en licht. Maar in Groningen is het kwaliteitsdebat ook altijd sterk gevoed door de relatie van het ontwerp met het programma, door het gebruik en de functie van bebouwing en de invloed op de stedelijke ruimte. De kwaliteit van architectuur hangt nauw samen met de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling als geheel; wat geeft een gebouw terug aan de stad?

Maar architectuur draagt ook betekenis voor de stad, zegt niet alleen iets over de fysieke stad, maar ook iets over het leven in de stad, geeft uiting aan de maatschappij. Architectuur draagt bij aan het leven en beleven van de stad, heeft een aandeel in de welvaart en het welzijn van de samenleving. Ontwerpkwaliteit die we waarderen zegt dus ook iets over onze waarden en over onze cultuur. De sociaal-maatschappelijke opgave waarvoor we staan, vraagt om een brede blik en om innovatief ruimtegebruik.

Om het debat over kwaliteit te voeden onderzoeken we voortdurend de relatie tussen programma en ruimte, ontwerp en gebruik. We blijven kwaliteit relateren aan nieuwe architectonische en stedenbouwkundige concepten, ontwikkelen op basis van behoefte en ruimtegebruik telkens nieuwe typologieën voor woning, gebouw en stedelijke ruimte.

Een aantal beleidsthema’s heeft in de afgelopen decennia als een continue rode draad bijgedragen aan de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling en blijft onverminderd van belang: de samenhang van de ruimtelijke structuur, het behoud en de verbetering van de stedenbouwkundige opzet, de onderlinge samenhang van gebouwen, de zorg voor een toegankelijke en hoogwaardige openbare ruimte, de identiteit van plekken en de veelzijdigheid in het gebruik van de stad. Ook met het beleid van de compacte stad, het combineren en mengen van functies en meervoudig ruimtegebruik, is geprobeerd om niet alleen ruimtelijk maar ook programmatisch de stad levendig en bijeen te houden. We zien de verbinding en samengang van verschillende stadsdelen als inzet voor verstedelijking daarbij als een belangrijke opgave. Voor het architectuurdebat zijn deze beleidsthema’s een goede manier gebleken om de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling te bevorderen en om betrokken partijen uit te dagen tot hogere ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

INSTRUMENT 5: KENNISONTWIKKELING EN -IMPLEMENTATIE

Vormgeven aan de kwaliteit van Groningen, dat is het werk van ontwerpers. Maar architecten, stedenbouwkundige en landschapsontwerpers kunnen dat niet alleen. Naast het belang van een vakinhoudelijke en interdisciplinaire bril is daarom de ontwikkeling en uitwisseling van vakkennis wezenlijk voor een vruchtbaar architectuurbeleid. 

We zetten in op onderwijs en educatie en willen vanuit het architectuurbeleid coalities slaan met andere disciplines en kennisvelden. Kunnen we onze naam als City of Talent laten doorwerken naar de praktijk, zodat de kennis- en onderzoekscapaciteit van onze kennisinstellingen vanzelfsprekend wordt toegepast in de wereld van beleid, ontwerp en uitvoering?

Groningen kent een breed aanbod van opleidingen op het gebied van ruimtelijke ordening en ontwerp, maar een uitputtende uitwisseling tussen overheden, markt en kennis- of onderwijsinstellingen behoort helaas niet tot de dagelijkse praktijk. Toch is goed vakonderwijs net als een goede afstemming tussen onderzoek en praktijk een belangrijke basis voor een gezond architectuurklimaat. Als we onze vakgemeenschap op niveau willen houden, moeten we de zorg voor nieuwe aanwas immers ook serieus nemen. Goede kennis- en onderwijsinstellingen kunnen we bovendien voeden met de praktijk, zoals we de ontwikkeling van deze kennis juist ook kunnen toepassen in de praktijk.

Hoewel in beginsel voor elk vakgebied de verbinding tussen beroepspraktijk, opleidingen, publiek en instellingen relevant is, geldt dit uitgangspunt voor ontwerpen misschien nog wel sterker. Ontwerpen heeft althans in de kern een onderzoekend karakter, waarin kennis, expertise en vakmanschap centraal staan. Het is dan ook verwonderlijk dat gelijktijdig met ons toegenomen algemene opleidingsniveau, de werelden van onderzoek, ontwerp en realisatie gescheiden zijn geraakt, waardoor kennis niet wordt geactiveerd, vervliegt, of gewoon ongebruikt in de hoek staat. De toepassing van onze kennis blijft kortom achter, reden te meer om ‘het gat’ tussen theorie, onderzoek en praktijk te dichten.

Wanneer we maatschappelijk relevante kennis willen ontwikkelen en toegepast onderzoek wensen te stimuleren, zullen we onze vakwereld moeten ‘ontkokeren.’ We willen het uitwisselen van ideeën bevorderen en ontwerpend onderzoek studieus en flexibel inzetten om strategische kenniscombinaties te creëren tussen de overheid, de opleidingen en het bedrijfsleven. En ontwerpend onderzoek zorgt niet alleen voor de uitwisseling van kennis en ervaring, het draagt ook bij aan het collectieve geheugen van de stad, waarmee we elkaar scherp houden en elkaar kunnen aanspreken op de bijdragen van ons werk aan de ontwikkeling van de stad.

Hoofdstuk 5

Samenvatting: de Instrumenten

INSTRUMENT 1: HET ATELIER STADSBOUWMEESTER

  • De gemeente vindt het belangrijk om met het architectuurbeleid de potentie van goed ontwerp volledig te benutten en ook langs deze weg de zorg voor stad en inwoners te blijven voortzetten.
  • De gemeente speelt een rol als bindend element tussen verschillende partijen, als overdrager van kennis en ervaring, net zo goed als bewaker van kwaliteit. 
  • Het Atelier Stadsbouwmeester vormt het centrum van de architectuurkwaliteit in Groningen, het voornaamste instrument van het architectuurbeleid.
  • We richten ons op het verbinden van ontwikkelingen met een concrete ambitie, op een terugkeer naar de cultuur van ontwerpen, op kennisoverdracht en voorbeeldig opdrachtgeverschap en op een pleidooi voor een betekenisvolle omgang met onze ruimte.
  • Met het Perspectief op stedenbouw en de Welstandsnota Groningen hebben we een basis gelegd voor de manier waarop we in Groningen aan ruimtelijke kwaliteit werken.
  • We zien de welstand niet als een sluitpost, maar als een manier om het gesprek over de kwaliteit van architectuur en ruimtelijke ontwerp te voeren. We willen initiatiefnemers handvatten geven, op de inspirerende kwaliteit van de context wijzen en hen uitdagen om hier op een hoogwaardige manier aan bij te dragen.
  • We benaderen de welstand zo breed en interdisciplinair mogelijk, idealiter in een vroeg stadium, zeker met oog op de verscheidenheid aan vormen van aanbesteding.

INSTRUMENT 2: MANIFESTATIES

  • We zien de manifestatie als een instrument bij uitstek om ‘eigenzinnigheid’ weer volop de ruimte te geven, niet als vooropgesteld doel, maar als manier om recht te doen aan onze geschiedenis, bewuste keuzes te maken en geen genoegen te nemen met ingesleten patronen.
  • Met manifestaties creëren we bewustwording, gebruiken we ontwerpend onderzoek voor specifieke ruimtelijke opgaven en verkennen we oplossingen voor actuele vraagstukken.

INSTRUMENT 3: OPDRACHTGEVERSCHAP

  • Overtuigend opdrachtgeverschap behoort tot de basis voor de realisatie van architectonische kwaliteit.
  • Een vruchtbaar architectuurbeleid begint bij de betrokkenheid en gedrevenheid van alle deelnemende partijen. Persoonlijke inzet in inspiratie zijn essentiële voorwaarden voor kwaliteit. De mate van betrokkenheid van gemeente, opdrachtgevers, ontwerpers en uitvoerders is ontegenzeglijk van invloed op de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling.
  • Met ons grondbeleid en opdrachtgeverschap zullen we op inspirerende wijze toonaangevend en voorbeeld-stellend moeten zijn.
  • We vragen aandacht voor de vakinhoud en gaan zorgvuldig om met het uitschrijven van prijsvragen, meervoudige opdrachten en aanbestedingen. Bouwen is architectenwerk.
  • We stimuleren goed opdrachtgeverschap bij anderen, versterken het niveau van vakbeoefening en vragen aandacht voor de economische rol van architectuur.

INSTRUMENT 4: HET (VAK)DEBAT

  • Met het debat over ontwerp en kwaliteit willen we bijdragen aan vruchtbaar en gunstig architectuurklimaat.
  • We willen als overheid ondernemers, opdrachtgevers, kennisinstellingen en ontwerpers verbinden en hen uitdagen om over hun bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit in gesprek te gaan.
  • Om het debat over kwaliteit te voeden onderzoeken we voortdurend de relatie tussen programma en ruimte, ontwerp en gebruik. We blijven kwaliteit relateren aan nieuwe architectonische en stedenbouwkundige concepten, ontwikkelen op basis van behoefte en ruimtegebruik telkens nieuwe typologieën voor woning, gebouw en stedelijke ruimte.

INSTRUMENT 5: KENNISONTWIKKELING EN -IMPLEMENTATIE

  • We zetten in op onderwijs en educatie en willen vanuit het architectuurbeleid coalities slaan met andere disciplines en kennisvelden. Kunnen we onze naam als City of Talent laten doorwerken naar de praktijk, zodat de kennis- en onderzoekscapaciteit van onze kennisinstellingen vanzelfsprekend wordt toegepast in de wereld van beleid, ontwerp en uitvoering?
  • We bevorderen ontwerpend onderzoek en de uitwisseling van kennis en expertise tussen onderwijs en kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven. 

Hoofdstuk 6

Uitnodiging

Hoewel de gemeente het als haar verantwoordelijkheid ziet om overtuigende instrumenten voor het architectuurbeleid te leveren, is deze taak natuurlijk niet aan haar voorbehouden. Niet voor niets begon de actualisering van het architectuurbeleid met een debat dat door de vakgemeenschap zelf was georganiseerd. Ook bij het benoemen van ambities en instrumenten liet de gemeente zich graag voeden door ontwerpers, opdrachtgevers, onderwijsinstellingen en anderszins geïnteresseerden. Om tot een breed gedragen architectuurbeleid te komen willen we alle betrokken partijen echter ook verleiden om zelf instrumenten in te zetten. Wat zijn hun instrumenten om bij te dragen aan een vruchtbaar architectuurbeleid?

UITNODIGING: DE INSTRUMENTEN VAN..?

DE VAKGEMEENSCHAP

Hoewel de vakgemeenschap het in de afgelopen decennia niet gemakkelijk heeft gehad, roert de ontwerpwereld zich inmiddels weer actief. Welke instrumenten kunnen ontwerpers, architecten, stedenbouwkundigen of landschapsontwerpers toevoegen aan het architectuurbeleid?

DE OPDRACHTGEVERS

Hoewel de gemeente door de openbare ruimte nog steeds een van de grootste grondbezitter van de stad is, zijn een aantal grote opdrachtgevers ondertussen veel bepalender voor de kwaliteit van onze bebouwde omgeving: de UMCG, de Hanzehogeschool, de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), maar ook de woningcorporaties en ontwikkelaars van studentenhuisvesting bepalen in belangrijke mate de kwaliteit en het aanzien van de stad. Wat is hun ambitie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Groningen? Welke instrumenten kunnen zij aandragen om de kwaliteit van Groningen te verbeteren?

PLATFORM GRAS

Platform GRAS geldt als een zelfstandig functionerende organisatie met een brede activiteitenagenda en een groot publieksbereik. GRAS is een professionele vakinstelling die tot de top van architectuurcentra in Nederland behoort, manifestaties en tentoonstellingen organiseert en tevens als uitgever optreedt van een groot spectrum aan architectuurboeken. We willen de samenwerking met GRAS versterken, natuurlijk voor het debat, maar ook voor de ontwikkeling van ontwerpend onderzoek. Daarnaast willen we GRAS ook vragen om in aanvulling op de voorzet de zij samen met de Stichting DAG deed, instrumenten bij te dragen aan het architectuurbeleid. Welke instrumenten kan GRAS inzetten om de ambities van het architectuurbeleid te verwezenlijken?

DE KENNISINSTELLINGEN

Groningen kent een groot aantal aan architectuur en stedenbouw gelieerde opleiden: Bouwkunde, Academie van Bouwkunst (Hanzehogeschool), Planologie, Geografie, Kunst- en architectuurgeschiedenis, Kunst Cultuur & Media (RUG). Welke instrumenten hebben de Hanzehogeschool en de RUG in handen om het architectuurbeleid te ondersteunen?

Hoofdstuk 7

Actie: HOE WORDEN WE DE STAD DIE WE WILLEN ZIJN?

Hoe kunnen we onze instrumenten om ruimtelijke kwaliteit te bereiken, gebruiken om de stad te worden die we willen zijn? Welke acties kunnen we verbinden aan de ambities die nodig zijn om The Next City tot een succes te maken? En tot welke acties kunnen we iedereen die bij de stedelijke ontwikkeling betrokken is, verleiden om bij te dragen aan de ambities van het architectuurbeleid?

HET ATELIER STADSBOUWMEESTER

Om een stad te zijn waarin er voldoende aandacht voor architectuur en ruimtelijke kwaliteit is, versterkt het Atelier Stadsbouwmeester de met de vernieuwde welstand ingezette koers. Dit betekent dat we aanvragers, opdrachtgevers, ontwerpers en inwoners stimuleren om in een zo vroeg mogelijk stadium over de kwaliteit van de aanvraag in gesprek te gaan. De wekelijkse welstandsvergadering is nog altijd openbaar, ook al leeft bij sommige ontwerpers en opdrachtgevers het idee dat de welstandstoets als zodanig is afgeschaft. Niets is minder waar, iedereen is welkom op de welstandsvergadering van de stadsbouwmeester. We kunnen de toets als een formele laatste ‘hobbel’ zien, maar ook als een inspirerende plek waar we over de toekomst van de stad kunnen discussiëren. Als we bovendien betrokkenheid van alle partijen willen bevorderen, zullen we niet alleen met ontwerpers onder elkaar van gedachten moeten wisselen, maar ook met opdrachtgevers, gebruikers en bewoners. Zeker voor aanvragen met een publiek karakter en een grote invloed op de stedelijke ruimte, willen we aanvragen daarom behandelen in aanwezigheid van de opdrachtgever.

Actie 1: we brengen de welstandstoets als onderdeel van het Atelier Stadsbouwmeester beter onder de aandacht.

 

Actie 2: de welstand is laagdrempelig; we stimuleren aanvragers om in een zo vroeg mogelijk stadium het gesprek over kwaliteit en uitstraling met ons te voeren.

 

Actie 3: we vragen opdrachtgevers, ontwerpers en gebruikers om bij de welstandstoets aanwezig te zijn, zodat we, indien nodig, gericht kunnen adviseren en handvatten kunnen bieden voor het vervolg.

Omdat we als stad streven naar een integrale werkwijze en toetsing, willen we het principe van de welstand aangrijpen om een interdisciplinaire toetsstructuur op te zetten, om overtuigend aan een brede integrale toetsing invulling te kunnen geven. Met de komst van de omgevingsvisie zal integrale ruimtelijke toetsing zorgvuldig moeten worden gewaarborgd. In huidige samenstelling beschikt het atelier, mede dankzij externe expertise, over voldoende kennis op het gebied van architectuur, stedenbouw en cultuurhistorie. Vakinhoudelijke aanvulling voor de toets op het niveau van landschapsontwerp, infrastructuur en openbare ruimte is wenselijk.

Daarnaast willen we aanvragers en ontwerpers vragen om in hun werk zo veel mogelijk deze integrale bril in hun achterhoofd te houden. Zelfs de kleinste gevelingreep kan invloed hebben op de openbare ruimte, terwijl andersom de hoofdlijnen voor ruimtelijk beleid uiteindelijk het gebruik en de uitstraling van gevels beïnvloeden. Natuurlijk verwachten we niet van aanvragers dat zij elk ontwerp als een stedenbouwkundige opgave benaderen. Wel willen we het Perspectief op stedenbouw nadrukkelijker onder de aandacht brengen, om een collectief geheugen te ontwikkelen voor de manier waarop we aan de stad werken: een methode waarmee integrale ontwerpkwaliteit kunnen waarborgen.

Actie 4: we verbreden de welstand naar integrale ruimtelijke kwaliteit; de welstandstoets wordt een toets ruimtelijke kwaliteit.

 

Actie 5: we bevorderen de uitgangspunten van het Perspectief op stedenbouw, zodat het werken aan integrale ruimtelijke kwaliteit vanzelfsprekend wordt.

Een cultuur van ontwerpen bereiken we weer door het architectuurklimaat van nieuwe impulsen te voorzien. Als we de uitwisseling van kennis en expertise in onze vakwereld willen stimuleren, zullen we in elk geval onze blik naar buiten moeten richten, het vakmanschap uit Groningen moeten exporteren als ook vakkennis uit de rest van Nederland naar Groningen moeten halen. We vragen aandacht voor het werk van Groninger bureaus buiten het noorden en stimuleren hen om ook daarbuiten engagement te tonen. Ook willen we het ontwerpklimaat bij opdrachtgevers onder de aandacht brengen. We stimuleren ze om ambities te formuleren en met hun projecten bij te dragen aan de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling als geheel.

Actie 6: we stellen een architectuurprijs in voor het beste project van een ontwerpbureau uit Groningen, gerealiseerd buiten het noorden: de GR-AEX, de Groninger Architectuur Exportprijs.

 

Actie 7: we stellen een prijs in voor opdrachtgeverschap; niet voor het beste gebouw, maar voor de beste bijdrage van een gebouw aan de stedelijke ontwikkeling: de GROP, de Groninger Oprdachtgeverprijs.

Daarnaast willen het architectuurklimaat een extra impuls geven door een uitvoerig onderzoek naar de Groninger architectenbureaus te starten. Wat is de achtergrond van de bureaus uit Groningen en omgeving? Met welke opgaven zijn ze bezig, waar ligt hun interesse- en aandachtsgebied? Van welke netwerken maken ze gebruik? We willen met de bureaus in gesprek over hun verwachtingen en ambities. Wat kunnen wij als stad voor hen betekenen? En andersom: wat kunnen zij voor de stad betekenen? Met The Next City staan er complexe ruimtelijke opgaven voor de deur: de ruimtelijke vertaling van de energietransitie, de ontwikkeling van een nieuwe mobiliteit, de verdichting van de bestaande stad, het versterken van samenhang in een onverdeelde stad en het continueren van een hoge leefkwaliteit, om er een paar te noemen. Hoe bereiden de bureaus zich op deze opgaven voor? Welke kennis kan de gemeente bij hen aanboren, welke kennis ontbreekt er wellicht nog? We willen bovendien weten hoe zij de markt ervaren, of de markt toegankelijk is voor jonge bureaus en of architecten goede opdrachtgevende partners hebben waarmee zij hun vakbezieling kunnen delen.

Actie 8: we starten een onderzoek naar Groninger architectenbureaus en het architectuurklimaat, zodat we gunstige voorwaarden kunnen creëren voor de opgaven van The Next City.

MANIFESTATIES

Manifestaties zijn een krachtige manier gebleken om de kwaliteit en mogelijkheden van specifieke ruimtelijke opgaven te verkennen en bestuderen. We blijven actief inzetten op het instrument van de manifestatie. Hiermee kunnen we het ontwerp naast een doeltreffende, ruimtelijke oplossing, ook blijven zien als een cultureel onderzoek, als een methode van studie om bij te dragen aan de vakontwikkeling en het ontwerpklimaat, als een zoektocht naar de manier waarop het ontwerp een verschil kan maken. Manifestaties zijn bovendien in staat gebleken om betrokkenheid bij de stedelijke ontwikkeling te bevorderen, om verbinding te zoeken met ruimtelijk beleid, om het vakdebat tot leven te brengen als ook om de kruisbestuiving met kennis van buiten de stad te stimuleren. In de meeste manifestaties die na 2000 zijn georganiseerd, wisten we een goede verhouding van Groninger bureaus, (jonge) architecten uit Nederland en internationale ontwerpers te bewerkstelligen. We organiseerden de manifestatie niet alleen als onderzoek, maar ook als manier om kennis uit te wisselen, om een kritische blik van buiten op lokale plekken en opgaven los te laten.

Actie 9: we blijven de manifestatie als een methode voor ontwerpstudie, kennisuitwisseling en debat inzetten. We streven ernaar om de volgende ontwerpmanifestatie aan de openbare ruimte te wijden.

OPDRACHTGEVERSCHAP

We willen toonaangevend en voorbeeld-stellend zijn in onze rol als grondbezitter en opdrachtgever. We moeten als opdrachtgever betrokken zijn en de verbinding met ontwerpers, andere opdrachtgevers, particulieren en kennisinstellingen continu opzoeken. We moeten vakkennis om ons heen verzamelen en het proces van architectenselectie zorgvuldig organiseren met behulp van aanbestedingen en prijsvragen. Alleen dan kunnen we potentie van het ontwerp echt de ruimte geven, ontwerpkwaliteit integraal benaderen en de verbinding van maatschappelijke, economische en culturele opgaven weer tot de bezieling van het ontwerp maken. Met de meest recente manifestatie, Wonen in stadshart, heeft de gemeente haar rol als opdrachtgever verder verkend. Gemeentelijke locaties die mogelijkheden voor transformatie bieden, zijn onderzocht op nieuwe programma’s en woonvormen, om zo invulling te geven aan de ambities en uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie. De manifestatie is tevens ingezet om de gemeentelijke organisatie als geheel, andere opdrachtgevers, maar ook grote economische spelers te verleiden om op een vergelijkbaar aandachtige manier met hun opdrachtgeverschap om te gaan. We willen het belang van goed opdrachtgeverschap actief onder de aandacht brengen.

Actie 10: samen met Platform GRAS starten we een onderzoek naar de mogelijkheden om goed opdrachtgeverschap en de inzet van vakkennis te stimuleren.

Om het proces van opdrachtverlening transparant maar inspirerend vorm te geven, blijft de gemeente nieuwe vormen van aanbesteding en prijsvragen beproeven. De oorspronkelijke doelstellingen van de Europese regelgeving worden daarbij nadrukkelijk als vertrekpunt genomen. Het gaat bij aanbestedingen en prijsvragen om een goede prijs/kwaliteit-verhouding, om het bieden van eerlijke kansen voor ontwerpers, ook jonge bureaus, als ook om het stimuleren van ontwerpkwaliteit. In het samenstellen van criteria mag de nadruk niet op uitsluitende voorwaarden of bouweconomische motieven komen te liggen. We willen prijsvragen, meervoudige opdrachten en aanbestedingen zodanig organiseren, dat we de kwaliteit van de plannen op niveau krijgen. We streven kortom naar enige cognitieve afstand, naar een goede verhouding van uiteenlopende ontwerpbureaus: van jonge tot gevestigde bureaus, van Groninger bureaus tot architecten van buiten de stad, van nationale tot internationale ontwerpers. 

We steunen ontwerpers in hun ambities en respecteren hun rol in het proces. Als we de vakgroep willen aanspreken op de kwaliteit en ambitie van hun werk, moeten we hen als opdrachtgever ook voldoende verantwoordelijkheid geven. Daarnaast bevorderen we een goede afstemming met het Atelier Stadsbouwmeester, zowel voor gemeentelijke opdrachten als voor competities en ontwikkelingen van externe opdrachtgevers. Zo kunnen we vooraf duidelijk maken onder welke condities er in Groningen aan de stad wordt gewerkt, wat opdrachtgevers en ontwerpers aan expertise moeten meebrengen om hier te bouwen.

Actie 11: we zetten in op de positieve effecten van prijsvragen en aanbestedingen: een goede prijs/kwaliteit-verhouding, eerlijke kansen voor ontwerpers en het verhogen van de kwaliteit.

 

Actie 12: gemeentelijke aanbestedingen richten we zo in, dat uiteenlopende bureaus kunnen meedoen: jong en oud, lokaal en (inter)nationaal.

 

Actie 13: aanbestedingen en prijsvragen stemmen we nauwkeurig af op gemeentelijk beleid; het Atelier Stadsbouwmeester wordt in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het opstellen van kaders en criteria.

HET (VAK)DEBAT

Bij een gezond architectuurklimaat hoort een gezond debat waarin ruimte is voor complimenten en een kritische blik. Zelfkritiek en beschouwing zijn belangrijke voorwaarden voor kwaliteit. Hierbij moeten we niet alleen in gesprek blijven over architectuur en ruimtelijke kwaliteit, maar ook over ons beleid, over prijsvragen en aanbestedingen, over de manier van toetsen en over de samenwerking tussen gemeente, opdrachtgevers en ontwerpers, zodat we bijdragen aan een betrokken en bevlogen ontwerppraktijk. En niet alleen binnen de vakgemeenschap moeten we dit debat voeren. Ook buiten het vakgebied moeten we discussie over ontwerp en kwaliteit van nieuwe impulsen voorzien. Er is grote behoefte aan de verhalen over de totstandkoming van architectuur en stedenbouw. We voorzien in deze behoefte door de samenwerking met Platform GRAS nieuw leven in te blazen en te versterken. Platform GRAS is in feite partner in crime als het om ruimtelijke kwaliteit gaat en omdat we het architectuurbeleid breed willen uitdragen, hebben we de kennis en expertise van GRAS permanent nodig. De gemeente wil GRAS uitdagen om de ambities en voorgenomen acties van dit architectuurbeleid gestalte te doen geven.

In het kader van de Dag van de Architectuur bemoeide GRAS zich al met de tweede editie van de architectuurklimaattop en ook tijdens de ‘architectuur-veertiendaagse’ die daarop volgde experimenteerde het platform met het debat onder ontwerpers en opdrachtgevers. Maar GRAS speelt niet alleen een rol in het debat, het draagt ook structureel bij aan de manifestaties van de stad, publiceert en initieert ontwerpend onderzoek. We willen de activiteiten van het Atelier Stadsbouwmeester en van GRAS beter op elkaar afstemmen, zodat we elkaars kennis en expertise gerichter kunnen inzetten. We streven ernaar om een daadwerkelijke publieke sfeer te creëren waarin we, zoals ook passend is voor een publieke ruimte, elkaar op een open en kritische manier tot verantwoording kunnen roepen. We waarborgen een publieke sfeer waarin beschouwing en debat een realiteit kunnen worden.

Actie 14: we versterken de samenwerking met GRAS en voeren het architectuurbeleid gezamenlijk met hen uit, zonder dat we de onafhankelijke positie van het platform in gevaar brengen.

 

Actie 15: we stimuleren GRAS om zich als kenniscentrum te blijven ontwikkelen, niet alleen voor een breed Gronings publiek, maar ook voor een landelijk vakinhoudelijk publiek.

 

Actie 16: we creëren een publieke, beschouwende sfeer en vragen GRAS om het debat met ontwerpers, opdrachtgevers en kennisinstellingen structureel en met regelmaat te voeren.

KENNISONTWIKKELING EN -IMPLEMENTATIE

We zien de ontwikkeling en uitwisseling van kennis en vakexpertise als een belangrijke voorwaarde voor het kwaliteitsniveau van de vakbeoefening. We zoeken daarom naar een betere verbinding met de opleidingen en kennisinstellingen. We moeten de kennis die in Groningen aanwezig is, beter inzetten en de relatie tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijs versterken. Ook hierin speelt Platform GRAS volgens ons een relevante rol. GRAS initieerde in de afgelopen jaren voor verschillende ruimtelijke en aan ruimte gelieerde opgaven verschillende vormen van ontwerpend onderzoek, organiseerde nationaal en internationaal opgezette symposia, maar zocht ook naar kennis en ervaringen buiten het vakgebied, voor maatschappelijke opgaven zoals de energietransitie en bouwen in het aardbevingsgebied. Het beter delen en toepassen van deze vormen van kennisontwikkeling, binnen en buiten ons vakgebied, verdient onze aandacht. Bij belangrijke vakoverstijgende opgaven moeten we een echte City of Talent worden en zonder aarzeling gebruik maken van elk relevant vakgebied dat we in Groningen bezitten.

Actie 17: samen met Platform GRAS creëren we een programma voor ontwerpend onderzoek. We gebruiken kennis van binnen en van buiten Groningen, van binnen en buiten ons vakgebied, om voor Groningen specifieke opgaven te onderzoeken en op de agenda te krijgen.

Als we het ontwerp als lange termijn-investering zien, zullen we onze onderwijsinstellingen ook op de lange termijn moeten beschouwen. Hoewel Groningen een groot aantal aan architectuur en ruimte gerelateerde opleiding heeft, is het gezien de omvang en de aard van sommige opleidingen goed om de wijze waarop we ons ontwerponderwijs hebben georganiseerd, kritisch tegen het licht te houden. Zorgt de verscheidenheid aan opleiding misschien ook voor versnippering? Is het de moeite om te onderzoeken of we de ruimteopleidingen beter op elkaar kunnen aansluiten, om een verbindende positie te zoeken tussen het over verschillende faculteiten verspreide aanbod? 

In het kader van het project ‘Proefcolleges’ maakt Platform GRAS een analyse van de opleidingen binnen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) die raakvlakken hebben met de ontwerpdiscipline. Daarmee wordt in kaart gebracht hoe het curriculum van een bijzondere, samengestelde architectuur- en stedenbouwopleiding op universitair niveau er aan de RUG zou kunnen uitzien. Daarnaast voeren we verkennende gesprekken met de vakgroep architectuur- en stedenbouwgeschiedenis (Letteren) en de faculteit ruimtelijke wetenschappen om de relatie tussen het Atelier Stadsbouwmeester van de gemeente en de universiteit te versterken. Het doel van deze verkenning is om de universitaire vakgemeenschap, de ontwerpwereld, de overheid en het bedrijfsleven beter met elkaar te verweven. We kunnen daarmee het debat voeden, de vakinhoudelijke ontwikkeling stimuleren en het niveau van onze vakuitoefening scherp houden en versterken. Ook zullen we beter in staat zijn om kennis te ontwikkelen, die specifiek voor de ruimtelijke opgaven in de noordelijke regio toegepast kan worden.

Actie 18: we houden de samenhang van het onderwijs kritisch tegen het licht en versterken de banden met de opleidingen. We moedigen het debat aan, stimuleren de vakinhoudelijke ontwikkeling en ontwikkelen specifiek voor de noordelijke opgave relevante kennis.

Hoofdstuk 8

Samenvatting: de acties

HET ATELIER STADSBOUWMEESTER

  • ACTIE 1: We brengen de welstandstoets als onderdeel van het atelier stadsbouwmeester beter onder de aandacht en zetten de uitgestippelde welstandskoers voort.
  • ACTIE 2: De welstand is laagdrempelig: we stimuleren aanvragers om in een zo vroeg mogelijk stadium het gesprek over kwaliteit en uitstraling met ons te voeren.
  • ACTIE 3: We vragen opdrachtgevers, ontwerpers en gebruikers om bij de welstandstoets aanwezig te zijn, zodat we, indien nodig, gericht kunnen adviseren en handvatten kunnen bieden voor het vervolg. 
  • ACTIE 4: We verbreden de welstand naar integrale ruimtelijke kwaliteit; de welstandstoets wordt een toets ruimtelijke kwaliteit.
  • ACTIE 5: We bevorderen de uitgangspunten van het Perspectief op stedenbouw, zodat het werken aan integrale ruimtelijke kwaliteit vanzelfsprekend wordt. 
  • ACTIE 6: Om de uitwisseling van kennis en ervaring te stimuleren, stellen we een architectuurprijs in voor het beste project van een ontwerpbureau uit Groningen, gerealiseerd buiten het noorden: de GR-AEX, de Groninger Architectuur Exportprijs. 
  • ACTIE 7: We stellen een prijs in voor opdrachtgeverschap; niet voor het beste gebouw, maar voor de beste bijdrage van een gebouw aan de stedelijke ontwikkeling: de GROP, de Groninger Opdrachtgeverprijs. 
  • ACTIE 8: We starten een onderzoek naar Groninger architectenbureaus en het architectuurklimaat, zodat we gunstige voorwaarden kunnen creëren voor de opgaven van The Next City

MANIFESTATIES

  • ACTIE 9: We blijven de manifestatie als een methode voor ontwerpstudie, kennisuitwisseling en debat inzetten. We streven ernaar om de volgende ontwerpmanifestatie aan de openbare ruimte te wijden. 

OPDRACHTGEVERSCHAP

  • ACTIE 10: Samen met platform GRAS starten we een onderzoek naar de mogelijkheden om goed opdrachtgeverschap en de inzet van vakkennis te stimuleren. 
  • ACTIE 11: We zetten in op de positieve effecten van prijsvragen en aanbestedingen: een goede prijs/kwaliteit-verhouding, kansen voor iedere ontwerper en het verhogen van de kwaliteit.
  • ACTIE 12: Gemeentelijke aanbestedingen richten we zo in, dat uiteenlopende bureaus kunnen meedoen: jong en oud, lokaal en (inter)nationaal.
  • ACTIE 13: Aanbestedingen en prijsvragen stemmen we nauwkeurig af op gemeentelijk beleid; het Atelier Stadsbouwmeester wordt in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het opstellen van kaders en criteria. 

HET (VAK)DEBAT

  • ACTIE 14: We versterken de samenwerking met GRAS en voeren het architectuurbeleid gezamenlijk met hen uit, zonder dat we de onafhankelijke positie van het platform in gevaar brengen.
  • ACTIE 15: We stimuleren GRAS om zich als kenniscentrum te blijven ontwikkelen, niet alleen voor een breed Gronings publiek, maar ook voor een landelijk vakinhoudelijk publiek.
  • ACTIE 16: We vragen gras om het debat met ontwerpers, opdrachtgevers en kennisinstellingen structureel en met regelmaat te voeren. 

KENNISONTWIKKELING EN -IMPLEMENTATIE

  • ACTIE 17: Samen met platform GRAS creëren we een programma voor ontwerpend onderzoek. We gebruiken kennis van binnen en van buiten Groningen, van binnen en buiten ons vakgebied, om voor Groningen specifieke opgaven te onderzoeken en op de agenda te krijgen. 
  • ACTIE 18: We houden de samenhang van het onderwijs kritisch tegen het licht en versterken de banden met de opleidingen. We moedigen het debat aan, stimuleren de vakinhoudelijke ontwikkeling en creëren specifiek voor de noordelijke opgave relevante kennis.