Wanneer we ambities formuleren voor een nieuw architectuurbeleid, moeten we daarvoor instrumenten benoemen waarmee we die ambities kunnen verwezenlijken. We willen een stad zijn met aandacht voor architectuur en ruimtelijke kwaliteit, met een integrale blik, met ruimte voor een gepaste mentaliteit. Verder willen we een stad zijn die de cultuur van ontwerpen koestert, die onderdeel is van het debat in Nederland en die kennis, expertise en ervaring met de buitenwereld uitwisselt. Ook willen we een stad zijn waar de bezieling voor het vak voelbaar is, waar het ontwerp als lange termijn-investering economie en cultuur verbindt en waar het architectuurbeleid goed verbonden is met de ruimtelijke ordening. Welke instrumenten hebben we voor handen om dit bereiken?
DE INSTRUMENTEN VAN DE GEMEENTE
INSTRUMENT 1: HET ATELIER STADSBOUWMEESTER
Aandacht voor architectuurbeleid is niet nieuw en omdat in Nederland de ruimtelijke ordening bij wet vrij gestructureerd is georganiseerd, kunnen we profiteren van een groot aantal bestaande instrumenten. We hoeven het ‘wiel’ van het architectuurbeleid dus niet opnieuw uit te vinden, gebruiken de bestaande basis en bouwen voort op de kennis en ervaring die in de afgelopen decennia landelijk en regionaal is opgedaan. Groningen formuleerde in 2006 voor het eerst een architectuurbeleid voor de stad, vooral omdat vanwege gewijzigde verhoudingen in de ontwerp- en bouwpraktijk, de gemeente zelf als opdrachtgever en grondbezitter steeds minder bepalend bleek voor de realisatie van architectonische en ruimtelijke kwaliteit, terwijl ze daarvoor wel een publieke verantwoordelijkheid draagt. De gemeente wilde garant blijven staan voor de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting van Groningen.
Hiermee was natuurlijk niet gezegd dat de gemeente de enige is die zich bekommert om de kwaliteit van de stad. Gelukkig kent Groningen een sterk bewustzijn als het gaat om ruimtelijk ontwerp, een bewustzijn dat heeft geleid tot een traditie van eigenzinnige stedelijke ontwikkeling en spraakmakende architectuur. De stad zelf inspireert en daarom leeft bij veel betrokken partijen een groot besef van verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de stad. Wel blijft de gemeente natuurlijk bij uitstek de partij die het voortbestaan en verder versterken van deze situatie moet kunnen garanderen.
Zoals de architectuurnota in 2006 voor de gemeente een poging was om als gevolg van nieuwe verhoudingen activiteiten te ontplooien die ze op basis van haar verantwoordelijkheid voor de stad wilde ondernemen, zo richt dit architectuurbeleid zich op manieren om de kwaliteit van The Next City te waarborgen. Nog steeds wil de gemeente zorgdragen voor de stad, de inwoners en het stadsleven door enthousiast en gedreven te werken aan een hoogwaardige, duurzame en nauwkeurig ontworpen leefruimte.
De gemeente vindt het belangrijk om met het architectuurbeleid de potentie van goed ontwerp volledig te benutten en ook langs deze weg de zorg voor stad en inwoners te blijven voortzetten.
Hoewel we met ons architectuurbeleid kunnen voortbouwen op een sterke landelijke en Groninger traditie, is ook hier in het afgelopen decennium het ontwerp- en ontwikkellandschap veranderd. Niet in de laatste plaats bij de gemeente zelf. Als grondbezitter en als opdrachtgevers van projecten is de invloed van de gemeente wellicht afgenomen, daarentegen is haar rol op andere terreinen juist urgenter geworden: bindend element tussen verschillende partijen, overdrager van kennis en ervaring, als ook bewaker van kwaliteit. De gemeentelijke diensten zijn gereorganiseerd, maar ook de manier waarop de ‘klassieke’ kwaliteitsborging is georganiseerd, heeft veranderingen ondergaan.
HET PROFIEL
Sinds de aanstelling van stadsbouwmeester Jeroen de Willigen is rondom deze functie het Atelier Stadsbouwmeester gevormd. Met de opzet van het atelier is invulling gegeven aan de wens om ambities, gemeentelijke verantwoordelijkheden, functies en taken omtrent het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit, te vereenvoudigen en te bundelen rondom de functie van stadsbouwmeester. Zo blijft het voor de gemeente mogelijk om ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit te voeden, te voldoen aan de maatschappelijke realiteit om kwaliteitsborging te vereenvoudigen zonder aan kwaliteit in te boeten, als ook om een degelijk fundament te leggen dat zorgt voor continuïteit in het proces van kwaliteitsborging en de ontwikkeling op het gebied van ruimtelijke kwaliteit.
Het Atelier Stadsbouwmeester vormt het centrum van de architectuurkwaliteit in Groningen, het voornaamste instrument van het architectuurbeleid.
Voor de functie van de stadsbouwmeester en het atelier zijn zes taken onderscheiden. Het Atelier Stadsbouwmeester:
- is onafhankelijk adviseur en vertrouwenspersoon van B&W;
- fungeert als vakkundige uitvalsbasis voor de gemeentelijke ontwerpers;
- voert onafhankelijke supervisie;
- voert de welstandstoets;
- stimuleert thematisch ontwerpend onderzoek en vraagt aandacht voor actuele opgaven;
- en geeft vorm aan haar publieke taak, organiseert debatten en tentoonstellingen.
Met dit takenpakket kan de stadsbouwmeester zich richten op de basiskwaliteit van de stad, op de samenhang van de hoofdstructuur, maar bijvoorbeeld ook op het agenderen van maatschappelijk relevante thema’s in relatie tot architectuur en ruimtelijke ordening, de verweving van stad, infrastructuur en landschap, als ook de verhouding en continuïteit tussen de bestaande en de nieuwe stad. Met het atelier wil de gemeente bovendien een voedingsbodem creëren voor de ambities van anderen: corporaties, ontwikkelaars, opdrachtgevers, ontwerpers, kennisinstellingen en opleidingen. Architectuurbeleid gaat dus niet per definitie over concrete projecten, maar veel meer over het creëren van goede condities voor het vakgebied, voor alliantie-vorming, voor een attitude die ons het plezier in het ontwerp en het werken aan de stad doet hervinden.
We richten ons op het verbinden van ontwikkelingen met een concrete ambitie, op een terugkeer naar de cultuur van ontwerpen, op kennisoverdracht en voorbeeldig opdrachtgeverschap en op een betekenisvolle omgang met onze ruimte.
Niemand twijfelt er aan dat het voor Groningen van belang is om een eigenzinnig en zelfverzekerd architectuurbeleid te voeren. Hiermee kunnen we als stad weer betekenis krijgen op nationaal en internationaal niveau en willen we opdrachtgevers en andere betrokken partijen verleiden om ook op deze schaal te acteren.
PERSPECTIEF
Voor de rol als kwaliteitsbewaker heeft het Atelier Stadsbouwmeester twee basishulpmiddelen ter beschikking: het Perspectief op stedenbouw en de Welstandsnota Groningen.
Met het Perspectief op stedenbouw en de Welstandsnota Groningen hebben we een basis gelegd voor de manier waarop we in Groningen aan ruimtelijke kwaliteit werken.
Deze twee documenten bieden houvast voor de rol van het ruimtelijk ontwerp in onze stedelijke en maatschappelijke opgaven. Het Perspectief op stedenbouw probeert de samenhang en kwaliteit van de ruimtelijke ontwikkeling te stimuleren binnen het brede spectrum van disciplines die zich bezighouden met het ontwerpen aan de stad. Het is gemaakt om het stadsleven te bevorderen, om contact aan te moedigen en welzijn en welvaart mogelijk te maken. Om dit te bereiken vieren we de stad, gaan we op zoek naar een doorlopende lijn in onze plannen en geven we de verscheidenheid van het stadsleven een plek. We passen ontwerpen soepel in, zodat ze plooibaar blijven. Tegelijkertijd waarborgen we samenhang in ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks de uiteenlopende vormen en gelaatstrekken van de stad.
Het perspectief richt zich op een strategie die het ontwerp weer voorop stelt. Als we onze discipline serieus willen nemen, moeten we die grondig, breed en specifiek aanvliegen. We gebruiken context-analyse en ontwerpend onderzoek om de kwaliteit van de ontwerpen te verhogen. We willen structureel nieuwsgierig zijn, goed om ons heen kijken, samenwerken met andere ruimtelijke ontwerpers en staan open voor raakvlakken met en invloeden van aangrenzende disciplines.
WELSTAND
Naast het Perspectief op stedenbouw vertegenwoordigt de welstandsnota in feite de meeste ‘klassieke’ vorm van toetsing. Zo liberaal het ontwerpklimaat in Nederland is – het aanvragen van een omgevingsvergunning is tenslotte niet voorbehouden aan opgeleide ontwerpers – zo zorgvuldig en uitgebreid gaan we om met het toetsen van ontwerpen en aanvragen. De welstandstoets is al zo’n honderd jaar oud en heeft er mede voor gezorgd dat Nederland als ontwerp-land altijd internationaal aanzien heeft gehad. In die zin is welstandsbeleid altijd ‘architectuurbeleid avant-la-lettre’ geweest.
De manier van toetsen is door die eeuw heen natuurlijk van karakter veranderd. Zeker in de afgelopen decennia is de welstand langzaamaan ‘geobjectiveerd’ en is het wettelijk verplicht geworden om welstandsbeleid vast te leggen in een gemeentelijk welstandsnota. In het voorjaar van 2018 voltooide de gemeente de vernieuwde welstandsnota, waarin ze handvatten biedt waarmee ontwerpers een aanvragers hun plannen de gewenste basiskwaliteit kunnen geven. Maar omdat in Nederland de aanvrager relatief veel vrijheid geniet, wordt de welstand vaak als behoudend ervaren, als een laatste te nemen ‘hobbel’ naar de vergunning. De welstandstoets is een vangnet geworden, in plaats van een stimulerend kwaliteitsinstrument. Het voorkomt de ergste rampen, maar wordt ook ervaren als een rem op ontwikkelingen.
Nu de welstandstoets sinds drie jaar bij het Atelier Stadsbouwmeester is ondergebracht, proberen we dit hulpmiddel weer dichterbij de ontwerppraktijk te krijgen. De manier van toetsen is directer en toegankelijker geworden, heeft een wekelijkse routine gekregen en is, door de relatie met de stadsbouwmeester, minder formeel geworden dan bij de commissie het geval was.
We zien de welstand niet als een sluitpost, maar als een manier om het gesprek over de kwaliteit van architectuur en ruimtelijk ontwerp te voeren. We willen initiatiefnemers handvatten geven, op de inspirerende kwaliteit van de context wijzen en hen uitdagen om hier op een hoogwaardige manier aan bij te dragen.
Omdat we als stad een integrale ontwerpkwaliteit nastreven, hebben we de ambitie geformuleerd om welstand zo breed mogelijk te benaderen. Voor het waarborgen van ontwerpkwaliteit op het grootste schaalniveau is het van wezenlijk belang dat de ruimtelijke, procesmatige en bestuurlijke bouwstenen sterk op elkaar betrokken zijn. Dit vraagt om een verdere stimulans van het denken over de stad en de samenhang tussen architectuur, infrastructuur, openbare ruimte en landschap. Vooral met het oog op de verscheidenheid aan vormen van aanbesteding begint kwaliteitsborging idealiter in een vroeg stadium: door middel van gedegen vooronderzoek, het scherp verwoorden van programma en ambitie, het formuleren van criteria voor het toetsen van ontwerpen, als ook het kiezen van de juiste aanbestedingsvorm.
Nu de welstandstoets tot een van de kerntaken van de stadsbouwmeester behoort, zie we het atelier als een instrument waarmee we de kwaliteitsborging van alle ruimtelijke disciplines verder kunnen stimuleren. Dit is nodig omdat aandacht voor de kwaliteitsborging van landschapsontwerp, infrastructuur en openbare ruimte vaak in schril contrast staat tot die van architectuur. Zeker in een aantal woningbouwontwikkelingen aan de rand van de stad is er nauwelijks oog voor de omgeving, de relatie met omliggende wijken of de overgang van stad met landschap. Juist nu het principe van de omgevingsvisie voor de deur staat, de overheid meer faciliterend optreedt en de markt in steeds grotere mate de kwaliteit van de ruimtelijke ordening bepaalt, is het essentieel dat een integrale ruimtelijke toetsing op het gebied van architectuur, infrastructuur, landschapsontwerp en openbare ruimte.
INSTRUMENT 2: MANIFESTATIES
‘De manifestatie’ vormt in Groningen inmiddels een speciaal instrument van kwaliteitsborging. Vanaf het 950-jarig bestaan van Groningen in 1990 heeft de stad manifestaties en festivals ingezet om belangrijke ruimtelijke ingrepen of opgaven van een extra impuls te voorzien. Aanvankelijk werden deze campagnes ingezet als startpunt of feestelijke afsluiting van ontwikkelingen of de vernieuwing van locaties, na de jaren 2000 werden ze echter steeds meer ingezet als ontwerpende zoektocht voor specifieke ruimtelijke opgaven. Niet alleen werd daarbij de overlapping van ruimtelijke disciplines nagestreefd, ook verbonden we actuele stedelijke thema’s aan locaties die in de vergetelheid waren geraakt, zodat deze zich weer daadwerkelijk tot het decor van het stedelijk leven konden ontwikkelen.
Aan de manifestatie is een lange traditie van eigenzinnige stadsontwikkeling vooraf gegaan, een conditie die Groningen als architectuurstad altijd een voorname positie heeft gegeven. Zeker in de tweede helft van de twintigste eeuw was het achtereenvolgens speeltuin van het stedelijk socialisme, zwaartepunt van publiek-private samenwerking, als ook testgrond voor internationaal gezien experimentele en avontuurlijk architectuur. Na de oorlog hield de stad lang vast aan vooroorlogs stedenbouwkundige principes, niet vanuit conservatisme maar vanuit een groot geloof in de stedelijke kwaliteit die het met zich meebracht. Na de vroege adoptie van de stadsvernieuwing zette Groningen vanaf de jaren zeventig de toon met de rem op cityvorming, de Doelstellingennota voor de binnenstad en het daaruit voortgekomen verkeerscirculatieplan, net als met de omarming van het principe van de ‘compacte stad.’
We zien de manifestatie als een instrument bij uitstek om ‘eigenzinnigheid’ weer volop de ruimte te geven, niet als vooropgesteld doel, maar als manier om recht te doen aan onze geschiedenis, bewuste keuzes te maken en geen genoegen te nemen met ingesleten patronen.
Met de manifestaties proberen we maatschappelijke opgaven in relatie tot bouw- en ontwerpvraagstukken te signaleren, initiëren we onderzoek, pilotstudies en proefprojecten. Maar bovenal dragen we bij aan het bewustzijn omtrent ruimtelijke opgaven, stimuleren we denkprocessen en ideevorming. We verkennen ontwerpoplossingen voor actuele, praktische vraagstukken.
INSTRUMENT 3: OPDRACHTGEVERSCHAP
Hoewel het instrument van de manifestatie als een typische gemeentelijke aangelegenheid kan worden gezien, heeft de stad vanaf de jaren na 2000 veel meer dan directe opdrachtgever of strenge regisseur, de rol van verleider en aanjager vervuld. In een nadrukkelijk gezamenlijke inspanning met architecten, corporaties, ontwikkelaars, beleggers en andere opdrachtgevers is engagement gecreëerd om op studieuze maar concrete wijze actuele opgaven op specifieke locaties in de stad te onderzoeken en verwezenlijken. Het ‘instrument’ van de manifestatie overlapt daarmee een instrument, waarvan algemeen wordt aangenomen dat het tot een van de voornaamste behoort voor de realisatie van ontwerpkwaliteit: overtuigend en betrokken opdrachtgeverschap.
Een vruchtbaar architectuurbeleid begint bij de betrokkenheid en gedrevenheid van alle deelnemende partijen. Persoonlijke inzet in inspiratie zijn essentiële voorwaarden voor kwaliteit. De mate van betrokkenheid van gemeente, opdrachtgevers, ontwerpers en uitvoerders is ontegenzeglijk van invloed op de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling.
Naast aandacht voor vakinhoud en kwaliteitsborging is het opdrachtgeverschap dus een belangrijke procesmatige opgave van het architectuurbeleid. Hoewel de gemeente opnieuw invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid voor het waarborgen van kwaliteit, is de vakinhoud in de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Ook is haar rol als opdrachtgever sterk veranderd, in een veld met veel nieuwe spelers, kleine opdrachtgevers met enkel commerciële belangen en particulier opdrachtgeverschap. Binnen de gemeente lijkt de vakinhoud op het brede vlak van architectuur en ruimtelijke ordening ondergeschikt geraakt aan proceszorg en management. Financiële en juridische sturing is dominant geworden.
Toch moeten we constateren dat de gemeente als grondbezitter en opdrachtgever nog steeds een rol van betekenis speelt. Juist als gemeente kunnen we het beleid met betrekking tot de samenhang van architectuur, stedenbouw, landschapsontwerp en infrastructuur dat sinds eind jaren 1990 van de grond is gekomen, weer nieuw leven inblazen. Het architectuurbeleid heeft de waarde van de ontwerpdiscipline helder aangetoond. We moeten ruimtelijke ingrepen niet alleen als bestuurlijke, technische en financiële vraagstukken zien, maar ook als ontwerpopgaven benaderen.
We willen daarom inspirerend vormgeven aan het grondbeleid en het opdrachtgeverschap van de gemeente. In het formuleren en uitdragen van de publieke opgave speelt de gemeente een grote rol, aandacht voor de kwaliteit van het ontwerp in het opdrachtgeverschap van de gemeente is van wezenlijk belang. We moeten voorbeeld-stellend en toonaangevend zijn, niet alleen bij concrete ruimtelijke opgaven, maar ook bij kennisontwikkeling en innovatie op het gebied van ruimtegebruik, mobiliteit, woonvormen en -typologieën, duurzaamheid, openbare ruimte en aansprekende architectuur. Ten aanzien van de gebouwen en grondposities van de gemeente is het essentieel dat uiting wordt gegeven aan de eigen (beleids)ambities.
Willen we als gemeentelijke overheid met bezieling invulling geven aan onze rol als opdrachtgever, zullen we expliciet aandacht moeten vragen voor de ontwikkeling van vakinhoudelijke expertise. Ook marktpartijen en ontwerpers geven aan dat zij graag gebruikmaken van deze expertise, maar dat die inmiddels erg juridisch wordt benaderd. Vakinhoud zou moeten behoren tot het basisprofiel van de overheid, zonder is het onmogelijk om beleid van duurzame betekenis te voorzien. Zonder kennis en vakinhoud in de wereld van het ontwerp kan de overheid geen betrokken en goede partner zijn.
Hoewel we in ‘Nederland Architectuurland’ bouwen niet per definitie als architectenwerk zien, is de manier waarop we als publieke opdrachtgevers tot onze architectenkeuze komen in het afgelopen decennium rap veranderd. Onder invloed van Europese regelgeving zijn er voor opdrachten van een bepaalde omvang vormen van aanbesteding opgesteld. De ideeën achter het aanbestedingsbeleid klinken niet gek. Het is bedoeld om concurrentie te bevorderen en geïnteresseerde partijen gelijke kansen te geven. De praktijk is anders. Vaak worden voorwaarden en selectiecriteria zo scherp gesteld dat slechts een kleine groep ontwerpers en bouwers kan meedingen naar de opdracht. We willen als publieke opdrachtgever zorgvuldig omgaan met het uitschrijven van prijsvragen, meervoudige opdrachten en aanbestedingen. Voor de gemeente geldt: bouwen is architectenwerk. Ook op dit vlak moeten we het goede voorbeeld geven.
We zien het opdrachtgeverschap als belangrijk instrument om als gemeente zelf invulling te geven aan het streven naar een cultuur van ontwerpen. Maar met het geven van het goede voorbeeld hopen we natuurlijk ook dat andere opdrachtgevers hun ambities voor de stad serierus nemen. In feite verhogen ze daarmee de waarde van hun plannen. Met manifestaties, met goed opdrachtgeverschap, met het stimuleren van prijsvragen, maar ook met een structureel debat over de stedelijke ontwikkeling verbeteren en bestendigen we het niveau van de vakgemeenschap en versterken we de economische rol van architectuur.
INSTRUMENT 4: HET (VAK)DEBAT
Als we binnen de huidige verhouding van publieke en private partijen een vruchtbaar en gunstig architectuurklimaat willen creëren, zullen we als stad een bijdrage moeten leveren aan het debat over ontwerp en kwaliteit. Ook hierin kent Groningen een sterke traditie: al vanaf de jaren 1980 is continu aangestuurd op een levendig en kritisch debat over architectuur en stedenbouw, als ook over hun onderlinge relatie. En gelukkig staat de gemeente hierin nog steeds niet alleen. Er is in het afgelopen jaar door verschillende partijen in de markt, met verschillende achtergronden, een nieuwe traditie van debatteren in de maak, een die, toepasselijk voor de huidige tijd, onder de naam ‘architectuurklimaattop’ bekend is geworden. Voor de gemeente was het initiatief van de architectuurklimaattop aanleiding om het architectuurbeleid weer op de agenda te zetten.
Met het debat willen we als overheid ondernemers, opdrachtgevers, kennisinstellingen en ontwerpers verbinden en hen uitdagen om over hun bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit in gesprek te gaan.
Het kan niet genoeg gezegd: ontwerpen is meer dan het tekenen van gebouwen. Het is een methode om in nauwe samenhang met verwante disciplines en in dialoog met opdrachtgevers, bewoners en gebruikers tot weloverwogen, breed gedragen ruimtelijke oplossingen te komen. Het ontwerp heeft een meerwaarde voor de opgave waarvoor Groningen staat, verbeeldt mogelijkheden en alternatieven, creëert enthousiasme en draagvlak, maar zorgt ook voor verbinding en samenhang. De ambitie om de rol van het ontwerp structureel in het vakdebat te bevorderen komt voort uit de opvatting dat niet alleen onze tekeningen en visualisaties, maar ook onze discussies en inhoudelijke polemieken, onze tentoonstellingen, manifestaties en biënnales daadwerkelijk bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied, aan het denken over architectuur en stedenbouw, aan het voeren van een bevlogen vertoog over de stad en aan de stedelijke ontwikkeling als geheel.
Omdat we een levendig architectuurklimaat en een hoog ontwerpniveau nastreven, zullen we binnen en buiten het vakgebied het debat over de kwaliteit van architectuur en stedelijke ontwikkeling moeten voeren. Begrippen over kwaliteit die bij de instrumenten van kwaliteitsborging een rol spelen, hebben vaak betrekking op de samenhang tussen architectonische vorm, functie en constructie, op de relatie van het ontwerp met de omgeving, op de bijdrage aan de openbare ruimte, op de helderheid en afleesbaarheid van het ontwerpidee, als ook op de manier waarop wordt omgegaan met maten en verhoudingen, met vlakverdelingen en materiaal, textuur, kleur en licht. Maar in Groningen is het kwaliteitsdebat ook altijd sterk gevoed door de relatie van het ontwerp met het programma, door het gebruik en de functie van bebouwing en de invloed op de stedelijke ruimte. De kwaliteit van architectuur hangt nauw samen met de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling als geheel; wat geeft een gebouw terug aan de stad?
Maar architectuur draagt ook betekenis voor de stad, zegt niet alleen iets over de fysieke stad, maar ook iets over het leven in de stad, geeft uiting aan de maatschappij. Architectuur draagt bij aan het leven en beleven van de stad, heeft een aandeel in de welvaart en het welzijn van de samenleving. Ontwerpkwaliteit die we waarderen zegt dus ook iets over onze waarden en over onze cultuur. De sociaal-maatschappelijke opgave waarvoor we staan, vraagt om een brede blik en om innovatief ruimtegebruik.
Om het debat over kwaliteit te voeden onderzoeken we voortdurend de relatie tussen programma en ruimte, ontwerp en gebruik. We blijven kwaliteit relateren aan nieuwe architectonische en stedenbouwkundige concepten, ontwikkelen op basis van behoefte en ruimtegebruik telkens nieuwe typologieën voor woning, gebouw en stedelijke ruimte.
Een aantal beleidsthema’s heeft in de afgelopen decennia als een continue rode draad bijgedragen aan de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling en blijft onverminderd van belang: de samenhang van de ruimtelijke structuur, het behoud en de verbetering van de stedenbouwkundige opzet, de onderlinge samenhang van gebouwen, de zorg voor een toegankelijke en hoogwaardige openbare ruimte, de identiteit van plekken en de veelzijdigheid in het gebruik van de stad. Ook met het beleid van de compacte stad, het combineren en mengen van functies en meervoudig ruimtegebruik, is geprobeerd om niet alleen ruimtelijk maar ook programmatisch de stad levendig en bijeen te houden. We zien de verbinding en samengang van verschillende stadsdelen als inzet voor verstedelijking daarbij als een belangrijke opgave. Voor het architectuurdebat zijn deze beleidsthema’s een goede manier gebleken om de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling te bevorderen en om betrokken partijen uit te dagen tot hogere ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
INSTRUMENT 5: KENNISONTWIKKELING EN -IMPLEMENTATIE
Vormgeven aan de kwaliteit van Groningen, dat is het werk van ontwerpers. Maar architecten, stedenbouwkundige en landschapsontwerpers kunnen dat niet alleen. Naast het belang van een vakinhoudelijke en interdisciplinaire bril is daarom de ontwikkeling en uitwisseling van vakkennis wezenlijk voor een vruchtbaar architectuurbeleid.
We zetten in op onderwijs en educatie en willen vanuit het architectuurbeleid coalities slaan met andere disciplines en kennisvelden. Kunnen we onze naam als City of Talent laten doorwerken naar de praktijk, zodat de kennis- en onderzoekscapaciteit van onze kennisinstellingen vanzelfsprekend wordt toegepast in de wereld van beleid, ontwerp en uitvoering?
Groningen kent een breed aanbod van opleidingen op het gebied van ruimtelijke ordening en ontwerp, maar een uitputtende uitwisseling tussen overheden, markt en kennis- of onderwijsinstellingen behoort helaas niet tot de dagelijkse praktijk. Toch is goed vakonderwijs net als een goede afstemming tussen onderzoek en praktijk een belangrijke basis voor een gezond architectuurklimaat. Als we onze vakgemeenschap op niveau willen houden, moeten we de zorg voor nieuwe aanwas immers ook serieus nemen. Goede kennis- en onderwijsinstellingen kunnen we bovendien voeden met de praktijk, zoals we de ontwikkeling van deze kennis juist ook kunnen toepassen in de praktijk.
Hoewel in beginsel voor elk vakgebied de verbinding tussen beroepspraktijk, opleidingen, publiek en instellingen relevant is, geldt dit uitgangspunt voor ontwerpen misschien nog wel sterker. Ontwerpen heeft althans in de kern een onderzoekend karakter, waarin kennis, expertise en vakmanschap centraal staan. Het is dan ook verwonderlijk dat gelijktijdig met ons toegenomen algemene opleidingsniveau, de werelden van onderzoek, ontwerp en realisatie gescheiden zijn geraakt, waardoor kennis niet wordt geactiveerd, vervliegt, of gewoon ongebruikt in de hoek staat. De toepassing van onze kennis blijft kortom achter, reden te meer om ‘het gat’ tussen theorie, onderzoek en praktijk te dichten.
Wanneer we maatschappelijk relevante kennis willen ontwikkelen en toegepast onderzoek wensen te stimuleren, zullen we onze vakwereld moeten ‘ontkokeren.’ We willen het uitwisselen van ideeën bevorderen en ontwerpend onderzoek studieus en flexibel inzetten om strategische kenniscombinaties te creëren tussen de overheid, de opleidingen en het bedrijfsleven. En ontwerpend onderzoek zorgt niet alleen voor de uitwisseling van kennis en ervaring, het draagt ook bij aan het collectieve geheugen van de stad, waarmee we elkaar scherp houden en elkaar kunnen aanspreken op de bijdragen van ons werk aan de ontwikkeling van de stad.