Aanbestedingen zijn een belangrijk onderdeel van het architectenvak. Misschien wel te belangrijk. De hoeveelheid tijd en geld die ermee verspild wordt is groot. Tegelijkertijd levert het een wereld op waarin architecten de kaarten tegen de borst houden. Ontwerpen is een vak dat bestaat bij de gratie van kennisuitwisseling, onderzoek en samenwerking, niet bij competitie. Een betoog over appels, peren en copy-paste-plannen.
Competitie-waanzin
Groningen

Het keurslijf van de competitie
Over de waanzin van aanbestedingen
In de afgelopen jaren werkte ik in verschillende samenwerkingsverbanden aan uiteenlopende aanbestedingen. Met een bevriende collega besprak ik de gevolgen van onze competitiedrift voor het vakgebied. We vroegen ons af: overschaduwen de bijwerkingen inmiddels niet de verworvenheden van het Europese aanbestedingsbeleid?
Hoewel er alle reden is om scherp te zijn op de wijze waarop we tegenwoordig grote publieke opdrachten verdelen, moeten we beginnen met constateren dat de praktijk van aanbesteden ons veel heeft opgeleverd. Zeker voor concrete opgaven zoals sociale woningbouw, waarbij opdrachten heel gericht in de markt kunnen worden gezet, kan de samenwerking tussen een ontwerpende en een bouwende partij de juiste prikkel zijn om tot hoogwaardige en scherp geprijsde plannen te komen. Dat is in de afgelopen jaren gebleken. Als aannemers daarbij over slimme bouwsystemen beschikken, kunnen die opgaven ook nog eens snel worden uitgerold – iets waar we op dit moment klaarblijkelijk behoefte aan hebben.
Enkele omvangrijke publieke projecten in Groningen hebben ook laten zien dat meervoudige opdrachten of prijsvragen, met of zonder aanbesteding van een aannemer, tot voortreffelijke plannen kunnen leiden. Door het doorwrochte proces en de vruchtbare kennisuitwisseling blijken die plannen doorgaans ook goed uitvoerbaar en betaalbaar. Het Forum, waarvan de prijsvraag alweer in 2006 was, is hiervan een mooi voorbeeld.
Hoewel er strenge eisen waren ten aanzien van ervaring en bedrijfscontinuïteit, konden jonge, voor de gevraagde functie nog onervaren bureaus – eventueel in een combinatie – naar de opgave meedingen. Die onervarenheid was voor een nieuw type gebouw met een nieuwe constellatie van culturele functies eigenlijk een gegeven, maar het gaf een relatieve outsider als NL Architects de mogelijkheid om de gevestigde architectuurorde het nakijken te geven.
Ook bij de vernieuwing van het Hoofdstation was te zien dat complexe opgaven op uitstekende wijze aanbesteed kunnen worden, al bleven hier door het specialistische karakter van de opdracht na drie inschrijvingen slechts twee partijen over die een plan indienden. De kwaliteit van de plannen heeft er niet onder geleden, temeer omdat de opgave jarenlang uitgebreid werd voorbereid.
Het plan van Koen van Velsen architecten gaf niet alleen overtuigend antwoord op de gestelde opgave, het creëerde extra ruimte door binnen de contouren van de opdracht een dubbele kelder te realiseren. Voor Groningen fietsstad wordt daarmee eindelijk een ‘fietskathedraal’ direct onder de sporen gemaakt. De meerwaarde hiervan hoeven we niet te betwisten.
DE VERHOUDING TUSSEN OPGAVE EN AANBESTEDING LIJKT ZOEK
Toch kunnen we bij deze voorbeelden ook kritische kanttekeningen plaatsen. Er is waarschijnlijk geen discipline als de onze, waarbij jaarlijks zulke hoeveelheden kennis, ontwikkeling en ervaring in de prullenbak worden gesmeten. Hoewel bij de prijsvraag voor het Forum ‘slechts’ een schetsontwerp gevraagd werd en er een, hetzij bescheiden, gage voor de inschrijvers beschikbaar was, geeft het toch te denken dat 6/7e van zo’n internationaal vermaarde oogst bij het oud papier kon.
Vanzelfsprekend wordt voor een ingreep die zo groot en relevant is de buitencategorie in competitie gebracht. Maar ik herinner me hoe Willem Jan Neutelings bij de presentatie van zijn Forum-ontwerp in de wandelgangen uitlegde dat een steeds groter deel van het bureau constant met aanbestedingen bezig was. Er was geen andere optie, wilde je nog kans maken op een interessante publieke opgave. Van de tien verlies je er negen, maar omdat je de tiende wint, kan het net uit, vertelde hij.
“Opdrachten worden zo specifiek en voorgekauwd uitgezet dat het vooral een manier lijkt te zijn om elk dubbeltje drie keer te kunnen omdraaien”
Zou dit werkelijk de beste manier zijn om de wereldwijd in hoog aanzien staande ontwerpkennis en -cultuur van ons land voor publieke opgaven in te zetten? Om de tijdrovende en geldverslindende opdrachtprocedures aan de kaak te stellen organiseerde ik tien jaar geleden, samen met Emiel Noordhuis (destijds pvanb architecten), al de ‘omgekeerde prijsvraag’. Opdrachtgevers moesten daarbij in competitieverband volgens een Europees aanbestedingsmodel een opdracht formuleren. De hele procedure was op zichzelf bedoeld als manifest, maar het was mooi om de rollen eens om te draaien en opdrachtgevers te zien worstelen met het aanbestedingscircus waarvan onze vakwereld dagelijks deel uitmaakt.

Niet alleen bij grote publieke projecten, maar ook bij woningbouw lijkt de verhouding tussen de opgave en de aanbesteding soms zoek. Opdrachten worden zo specifiek en voorgekauwd uitgezet, bijna inclusief plattegronden, dat het vooral een manier lijkt te zijn om elk dubbeltje drie keer te kunnen omdraaien.
De geringe omvang van aanbestedingen lijkt deze door kosten ‘geïnspireerde’ werkwijze te ondersteunen. Als we elke keer tien tot vijftien woningen aanbesteden, drukt de hoeveelheid tijd en energie die door meerdere samenwerkingsverbanden in de opgave wordt gestoken wel erg zwaar op de omvang van de bouwproductie. Heel stellig geformuleerd is dat gewoon de vernietiging van het ontwerpkapitaal dat we in anderhalve eeuw in Nederland hebben opgebouwd. Vooral voor de woningbouw lijkt deze werkwijze in de huidige crisissfeer in elk geval niet per definitie een vruchtbare weg.
APPELS EN PEREN
Maar wellicht moeten we de aanbestedingswereld nog even het voordeel van de twijfel gunnen. Misschien zijn de neveneffecten nog niet schadelijk voor de processen en de principes die ten grondslag liggen aan het idee van competitie in een gelijk speelveld, als basis voor het aanbesteden. Heeft NL Architects niet laten zien dat met bedrijfs- en ervaringseisen, in elk geval in het juiste samenwerkingsverband, creatief kon worden omgesprongen? Heeft Koen van Velsen niet aangetoond dat juist in de samenwerking met een bouwer ruimte gevonden kan worden binnen de opdracht, waarmee een plan altijd meer kan worden dan de gestelde opgave?
Zorgwekkender nog dan het overvragen van of het verspillen van kennis en ervaring in onze beroepsgroep, lijkt een andere tendens. Bovengenoemde voorbeelden vertegenwoordigen allemaal projecten die inhoudelijk zorgvuldig zijn voorbereid – toch wel de voorwaarde om tot zinvolle aanbestedingen te komen. Maar steeds vaker lijkt het proces van aanbesteden te worden gebruikt om op basis van een ‘visie’ op de opgave of het ontwerp naar een inschrijving te vragen, aangevuld met referenties en bedrijfstechnische wetenswaardigheden.
Inschrijvers wordt gevraagd naar hun visie op van alles: op de samenwerking, op duurzaamheid (uiteraard), op risicobeheersing, op onderzoek, op het proces of op de planning. En dat in een decennium waarin elke visie aan de olifant van onze premier doet denken.
Het voelt al wat vreemd dat ontwerpers vooral naar een visie op ontwerp wordt gevraagd, in plaats van dat ze gewoon aan het ontwerpen worden gezet, ware het niet dat het in de meeste gevallen nog merkwaardiger is dat die visie niet al, als onderdeel van de opgave, is onderzocht door de opdrachtgever en als kader aan de inschrijvers is meegegeven. Zo wordt aanbesteden een beetje als het naar de markt sturen van verschillende mensen, om ze vervolgens naar hun visie op fruit te vragen. Precies: dat wordt appels met peren vergelijken, of met bananen wellicht, en om daarvan de prijs-kwaliteitverhouding scherp te toetsen is bepaald geen sinecure.
Misschien is het te suggestief om te stellen dat de aanbestedende partij baat kan hebben bij zo’n werkwijze. Er valt immers op die manier wat te kiezen, zonder dat al te uitgebreid verantwoording hoeft te worden afgelegd. Maar of dat zo is, zou ik niet durven stellen.
Als we niet concreet genoeg zijn in het formuleren van de opgave — per slot van rekening het moeilijkste onderdeel van een ruimtelijk vraagstuk — dan vervallen we in vergelijkingen waaraan we nauwelijks waarde of betekenis kunnen verbinden, en waar we dus ook amper tegenin kunnen gaan. Beter draaien we het om.
Stuur partijen de markt op met bijvoorbeeld een vraag over appels en je hebt gegarandeerd een fantastisch resultaat, dezelfde dag nog. Appels zijn er in verschillende soorten, bij verschillende kramen, op verschillende plekken geteeld. Ze onderscheiden zich in smaak, omvang, sappigheid en textuur. De beste prijs-kwaliteitverhouding daarvan is gemakkelijk te bepalen, zolang helder is wat de vooraf opgestelde wensen en eisen zijn. Een visie op die appels, op de ideale vorm van dit type fruit op dat moment, is dan kortom al bekend en per definitie onderdeel van de opgave.
WIE BEWAAKT DE KWALITEIT VAN AANBESTEDINGEN?
Waar het vragen naar een visie in een aanbesteding misschien wijst op de onvolledigheid van de opgave of de onbekendheid met de materie van de opdrachtgever, daar duidt de wijze waarop we aanbestedingen organiseren op een onderliggende kwestie — een die misschien nog belangrijker is.

Door de juridisch inmiddels niet al te gemakkelijke context van ons zakelijk handelen is aanbesteden een vak op zich geworden. Veel semi-publieke partijen hebben niet de kennis en ervaring in huis om een dergelijk traject op te zetten, maar ook veel overheden besteden het aanbesteden tegenwoordig liever uit — een typisch, maar ook weer logisch gevolg van het fenomeen. Op zichzelf is dat een goede ontwikkeling, er zijn veel marktpartijen die een dergelijk proces beter kunnen begeleiden dan de gemiddelde opdrachtgever.
Adviesbureaus die aanbestedingen voorbereiden en inhoudelijk afhandelen zijn alleen geen belangeloze, publieke dienstverleners. Het zijn commerciële spelers voor wie, in verhouding tot de gestelde opgaven, vaak veel meer budget beschikbaar is dan voor de aan te besteden dienst.
Dat commerciële partijen publieke diensten verlenen zegt natuurlijk niets over de kwaliteit van hun werk. Maar wie regelmatig met aanbestedingen in aanraking komt, kan niet ontkennen dat er tussen deze procesmanagers aanzienlijke niveauverschillen zijn. Het kwaliteitscontrast in uitvragen, selectieleidraden en beoordelingsmatrices is schrikbarend. Zelfs vanuit de rijksministeries gaan aanbestedingen de deur uit waarvoor ik me zou schamen, was ik de opsteller geweest.
“Door aanbestedingen in competitieverband sluit de vakwereld zich af van het gegeven dat de ontwerpdiscipline bestaat bij de gratie van kennisuitwisseling, onderzoek en samenwerking”
Uit ervaring blijkt bovendien dat opdrachtgevende partijen soms helemaal niet goed geholpen worden bij de opdracht die ze willen uitschrijven. Binnen processen waarbij contact met de opdrachtgever mogelijk is, komen vaak verhalen naar voren waaruit weinig relatie spreekt tussen de opgave en de gekozen aanbestedingsvorm van het te doorlopen traject. Wie waarborgt de kwaliteit van deze processen?
Het meest opvallende is misschien wel dat er aanbestedingsmodellen lijken te ontstaan, een soort formats, waarin je alleen de naam van de plaats, de opgave en de aanbestedende dienst hoeft aan te passen. Het copy-paste-gehalte van sommige selecties kan het weinig toegespitste karakter van de opgaven praktisch niet meer verhullen. De situatie doet denken aan de tijd waarin een beperkt aantal bureaus het merendeel van de beeldkwaliteitsplannen maakte en er documenten rondgingen waarin niet correct geknipt en geplakt was. Probeer daar in een discussie over appels en peren maar eens chocola van te maken.
KAARTEN TEGEN DE BORST
Het voert waarschijnlijk te ver om hier misstanden in de praktijk van aanbesteden aan te kaarten. De alledaagse werkelijkheid biedt al een dossier waarop een goede onderzoeksjournalist zich kan stukbijten. Maar een laatste zorg wil ik wel graag delen — de overweging waar dit stuk me eigenlijk om te doen is.
We proberen allemaal een rol te spelen in de processen die we hebben opgetuigd, maar de laatste tijd hoor ik van veel collega’s dat aanbestedingen in de huidige vorm de kwaliteit van ons werk niet ten goede komen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ons vakgebied er in algemene zin niet bij gebaat is, buitengewone uitzonderingen daargelaten.
De praktijk van aanbesteden zegt ongetwijfeld veel over onze tijdgeest, waarin het ongebreidelde geloof heerst dat kennisontwikkeling en innovatie wapenfeiten van ‘de markt’ zijn, ook al is er voor deze overtuiging weinig bewijs. Op sommige niveaus, goed voorbereid en doordacht, binnen de juiste beleidsmatige context, werkt het competitieverband goed; prachtige voorbeelden zijn er legio. Maar op een ander – waarschijnlijk kleinschaliger – niveau werkt het een vakwereld in de hand die naar binnen gekeerd is, die de kaarten tegen de borst houdt, die zich afsluit van het gegeven dat ontwerpen een vak is dat bestaat bij de gratie van kennisuitwisseling, onderzoek en samenwerking.
Wie doet het met wie, welke samenwerkingsverbanden ontstaan er, wie kan ik vragen, wat zijn strategische keuzes? Het creëert netwerken die weliswaar een en ander mogelijk maken, maar die ons er tegelijk van weerhouden verder te komen, meer van ons werk te maken, onvoorziene plekken aan te doen die ons eigen voorstellingsvermogen te boven gaan. Competitie zorgt niet alleen voor een vakgemeenschap die zich ingraaft, maar ook voor de inflatie van onze discipline. Alsof we vergeten waarvoor we ontwerpen.
Oplossingen voor de waardedaling van ons werk, binnen de context van de huidige markt, heb ik niet. Maar het lijkt me een goed begin om verhalen te gaan verzamelen waarin we tot de kern van de problematiek kunnen komen.
Bij dezen stel ik daarom voor dat we, via dit magazine, een online ‘aanbestedingsgeheugen’ creëren. We leggen dat dossier voor die onderzoeksjournalist vast aan, met daarin ervaringen met goede aanbestedingen, met slechte, saillante, gedurfde, smaakvolle, sappige, of ronduit schokkende anekdotes. Ik durf te wedden dat er veel vakgenoten zijn die genoeg fantastische verhalen te vertellen hebben.
Het keurslijf van de competitie is gepubliceerd in het magazine van Platform GRAS.