OPNIEUW SCHERPSTELLEN
Dat ik een beetje doordraaf over dit punt van verandering is omdat het me nauw aan het hart gaat. Dat er veel gebeurt in de wereld en dat op allerlei niveaus van alles verandert, zal ik niet ontkennen. Maar we moeten beseffen dat het om verschillende schaalniveaus van verandering gaat – en eerlijk gezegd mis ik dat besef bij u.
Als we u bij elke economische en politieke schommeling moeten herzien, dan kunnen we net zo goed helemaal geen beleid maken. Die schommelingen passen misschien bij de huidige modegrillen van de politiek of bij de beperkte termijn waartoe een crisis ons keer op keer dwingt, maar niet bij het maken van een visie.
U hoeft zich daarvan niets aan te trekken. In een traag vakgebied als het onze zullen die schommelingen altijd sneller gaan dan de resultaten van onze toekomstdromen. Dit is uiteraard ook al gebleken met de vorige Woonvisie: veel uitgangspunten daarvan zijn nog relevant. Een compleet nieuwe Woonvisie na vijf jaar is onnodig.
Met een (blijkbaar inmiddels door iedereen gehanteerde) blik op de korte termijn, wellicht aan u opgedrongen, ziet de wereld er elke vijf jaar inderdaad compleet anders uit. Maar op andere schaalniveaus zullen we zien dat de tijd juist tergend langzaam gaat en dat er al decennia niets lijkt te veranderen – onze bouwproductie en manier van wonen bijvoorbeeld. Het gaat om het vinden van de gepaste balans.
Het is zaak om een klein beetje afstand te nemen en opgaven weer in het licht van de juiste termijn te zien. Vaak blijkt dan, als we goed kijken, dat de wereld helemaal niet zo snel verandert.
Wie zich een beetje in de ontwikkeling van de digitalisering verdiept, beseft bijvoorbeeld dat hiermee ogenschijnlijk grote veranderingen gepaard gaan – terwijl het in werkelijkheid aanpassingen op een klein schaalniveau zijn. We ervaren ze als ingrijpend, misschien wel omdat ze onze aandacht naar een ander schaalniveau verleggen. Maar als we een klein beetje uitzoomen zien we dat onze manier van wonen, werken, recreëren en vervoeren hierdoor in essentie nauwelijks is veranderd.
Sterker nog, onze manier van leven, onze dagelijkse gang van zaken, is er in wezen niet anders door geworden. Een groot aantal digitale trends en toepassingen zijn al in de jaren 70 voorspeld en voorbereid: zelfs voor een statisch vakgebied als de ruimtelijke ordering is dat een erg lange termijn voor het plaatsvinden van ontwikkelingen.
HET ONVERANDERLIJKE TYPE
Misschien is de traagheid van deze grote, echt structurele veranderingen de reden dat onze woongebruiken en -gewoontes nog amper zijn veranderd sinds de naoorlogse woningbouw? Het is licht ironisch dat veertig jaar technologische ontwikkeling niet is gelukt wat een virus binnen een maand voor elkaar krijgt: thuiswerken en een andere omgang met het wonen. Ik weet wel dat dit een beetje een flauwe vergelijking is, maar het is toch op z’n minst opmerkelijk dat het coronavirus meer invloed op onze woonomgeving lijkt te hebben dan decennia aan woonbeleid?
Het punt van onze onaangepaste woning en woonomgeving brengt me bij dat van de woningtypologie. Uw typering van de afgelopen jaren klopt, al spreekt u vooral over woningen als product en niet als woonvorm. Nog steeds is de druk op de sociale woningvoorraad hoog, is de verhouding tussen prijs en kwaliteit zoek en is het aanbod schrikbarend ontoereikend — nog een argument trouwens om u als visie niet telkens te verversen, maar gewoon hard aan de uitvoering van u door te werken.
En de woningen die wel worden gebouwd? Een enkele villa of hippe loft daargelaten getuigen die van ‘typologische armoede’. We bouwen appartementen en gezinswoningen, huizen in rijtjes en in stapels, die over het algemeen voortbouwen op de principes van de naoorlogse woningbouw. Voor typologieën die in tijden van bittere woningnood zijn ontstaan is dat overigens een knappe prestatie.
“Een woonvisie moet minder over doelgroepen, aantallen en woonwensen gaan en meer over wooncultuur en woonvormen”
Voor alle duidelijkheid: ik heb niets tegen rijwoningen of naoorlogse architectuur, of tegen het feit dat we 75 jaar later nog steeds volgens die principes bouwen. Ik ben zelf in een naoorlogse wijk opgegroeid en het feit dat we bepaalde typen woningen en architectuur eindeloos hergebruiken en opnieuw maken, zorgt voor een duurzame stedelijke structuur. Ik heb de naoorlogse rijwoning altijd als een enorme prestatie gezien.
Het archetype naoorlogse rijwoning is ongetwijfeld de meest succesvolle woonvorm in Nederland ooit. Het staat voor een hoopvolle tijd waarvan nog altijd een inspirerende werking uit gaat: van een woonsituatie waarbij een gezin met zes of zeven kinderen in een bovenwoning van zestig vierkante meter huisde, gingen we naar een gezinssituatie met drie of vier kinderen in een rijwoning van honderd vierkante meter – dat is een vergaande overgang. Die heeft onze samenleving wel veranderd, ja.
Eenzelfde inspiratie gaat uit van de vroeg twintigste-eeuwse uitbreidingen, toen de woonsituatie van overwegend een- of tweekamerwoningen werd verruild voor een met duplexwoningen en appartementen, woningen met meerdere slaapkamers voor de kinderen. Ook nogal een verandering. En daarna?
DE DOELGROEPEN-STOELENDANS
Natuurlijk is er sindsdien nog veel meer gebeurd. Een blik onze bouwproductie van de afgelopen jaren leert echter dat we ons toch weer behoorlijk beperken tot de verworvenheden van de wederopbouw. De gezinswoningen en appartementen volgen veelal eenzelfde indeling en plattegrond. Hier wringt toch wel wat, zo is ook u opgevallen.
U geeft aan dat de variëteit aan doelgroepen groeit, maar hoe zien we dat in de praktijk terug? Is het aanbod dat we creëren niet gewoon veel eenzijdiger aan het worden?
Als het aanbod zich beperkt tot enkele typen, wordt steeds beter zichtbaar dat een grote groep bewoners niet wordt bediend. Dat de middengroepen tussen wal en schip raken als gevolg van onze rijtjes- en stapelsproductie is dan nauwelijks nog verrassend. Of bedoelt u dat de kloof tussen hetgeen we bouwen en wat gevraagd wordt groter wordt?
U geeft aan dat het naast kwantiteit (om de druk van de woningmarkt te halen) ook om kwaliteit, het type woning en de woonomgeving gaat: om een goede balans hiervan, in bestaande zowel als nieuwe wijken. Diversiteit in woningtypologie is de stad eigen, er is variatie nodig in de soorten woningen in onze gemeente. Dat is geruststellend om te lezen. Op eenzijdige woonmilieus en woningen van lage kwaliteit zit niemand te wachten, zegt u terecht.
Toch bekruipt me bij het lezen van deze ambities een gevoel van twijfel over de oprechtheid van deze woorden. Ik kan het er moeilijk mee oneens zijn, want ik geloof er daadwerkelijk in dat een stad gebaat is bij veelvormigheid en verschil, zowel voor woning als woonomgeving. Zonder diversiteit is er geen stad. Het wrange is alleen dat we dit vijf jaar geleden ook al wisten, twintig jaar geleden eigenlijk zelfs al. Visies voor u waren het hiermee roerend eens, maar toch moeten we constateren dat in de afgelopen jaren de kwantiteit meer nadruk heeft gekregen dan kwaliteit en diversiteit.